Het doet toch zo pijn om mensen te zien lijden. Of niet? Het voelt overweldigend. Zozeer dat je geneigd kan zijn om je terug te trekken in een cocon van afsluitende onverschilligheid. Misschien niet zozeer onverschilligheid, maar eerder een hopeloosheid bij het aanzien van structurele waanzin. Voor mij is oorlog de ultieme uitkomst van georganiseerde waanzin waar we haast allen in meegesleurd worden. Hoe, anders, kan je reageren als je om je heen kijkt en zoveel destructie ziet en voelt? Wanneer de destructie jouw eigen leven ernstig vorm gegeven heeft en blijft geven. Wat te doen met al de (des)informatie dat naar je hoofd geslingerd wordt en termen als ‘vrijheid’ en ‘democratie’ altijd het domein blijven van diegene die beslissen wat ze moeten betekenen? Wat met al de dodelijke hypocrisie in de wereld waarbij keer op keer bepaalde mensenlevens meer waard blijken te zijn dan andere?
Mij maakt het enorm gedestabiliseerd en uitgeput; letterlijk lichamelijk-emotioneel-mentaal-spiritueel uitgeput. En toch denk ik dat we niet anders kunnen dan er antwoord op te proberen blijven geven zoals zovelen voor ons gedaan hebben. Antwoorden die de hypocrisie aankaarten maar niet ten koste van geleefde lijden van eenieder mens. Hierbij is het goed om ons te blijven herinneren dat hoeveel we ook becommentariëren en discussiëren, er aan het begin en einde van ieder woord een mens leeft als deel van de hele levende wereld. Onze antwoorden gaan altijd tekortschieten en toch is het denk ik van fundamenteel belang om de waanzin rechtstreeks in de ogen te kijken en te leren zeggen zoals Maya Angelou uitriep: “Life doesn’t frighten me!” Wat volgt zijn enkele bedenkingen en vraagstellingen over de genocidale logica, de waanzinnigheid van oorlogen en onze normale abnormaliteit.
De genocidale logica als bakermat
Het is niet zozeer dat (grootschalig) geweld het gevolg is van verschillende ideeën over identiteit die met elkaar in strijd zijn, maar eerder andersom. Het geweld is bepalend voor de manier waarop mensen zichzelf en anderen identificeren.
Ik was ongeveer drieënhalf toen de oorlog in Bosnië en Herzegovina uitbrak in het kielzog van het uiteenvallen van voormalig Joegoslavië; om preciezer te zijn was het een agressie-invasie met ten dienste van expansionisme en zuivering van ‘onreine mensen’ die gaandeweg ook meer complexe vormen van een soort van gemengde oorlogvoering kreeg. De term ‘etnische zuivering’ wordt gebruikt om het te benoemen, maar voor mij is dit een zeer klinische en een verder dehumaniserende manier van spreken, aangezien het alle lijden reduceert tot een schijnbaar behapbare term. Woorden zijn toch zo beperkend, en toch o zo nodig. Ik bekijk het doorheen wat ik een 'genocidale logica' noem om aan te tonen dat het waanzinnige idee achter de oorlog gestoeld was op een bedoeling om groepen mensen en hun manieren van leven te vernietigen en daarmee ook allerlei 'behorensmodellen' voorstelde en vernietigde. Of anders gezegd, het was een uiting van geweld die bepalend was voor de manier waarop mensen zichzelf en anderen identificeerden. Het is niet zozeer dat (grootschalig) geweld het gevolg is van verschillende ideeën over identiteit die met elkaar in strijd zijn, maar eerder andersom, zo schrijft ook antropoloog Arjun Appadurai in zijn boek Fear of Small Numbers: “Geweld is een van de manieren om de illusie te creëren van vaststaande en beladen identiteiten.”
In deze optiek was het geweld in Bosnië en Herzegovina niet louter gericht tegen Bosnische Moslims (vaak als Bosniakken benoemd), maar tevens bedoeld om vormen van samenleven te vernietigen en dus ook zoveel andere mensenlevens te verwoesten. Volgens mij zijn ze hier helaas grotendeels ook in geslaagd en natuurlijk niet enkel in voormalig Joegoslavië. Dat je een mens zo kan herleiden tot een visie van haar als onmens kan ik nog altijd niet begrijpen, of juister: ik wil het niet begrijpen en normaliseren op deze manier. Rationeel zijn er zoveel verklaringen gegeven door allerlei denkers, zoals ik hierboven heb beschreven, en toch blijft er iets niet kloppen voor mij. Het lijkt mij dat de genocidale logica een universeel en diep historisch fenomeen is, zozeer dat ik durf te stellen dat het een van de bepalende factoren is van hoe de wereld er uitziet nu en hoe wij onze persoons- en groepsgebondenheid dominant ervaren.
Op zich is de genocidale logica vrij simpel uit te leggen: het veronderstelt een puurheid van een ‘wij’ voornamelijk gestoeld op ficties (verzonnen verhalen) van land, volk en behoren, die verdedigd moeten worden tegen mogelijke ‘besmetters’ en ‘indringers’ van die puurheid. Essentieel hierbij is dat de ficties, hoewel ingebeeld, daardoor niet minder echt zijn in hoe ze beleefd worden. Het maakt blijkbaar niet veel uit dat eender welke vorm van puurheid snel in elkaar zakt vanaf het moment dat je je afvraagt waar je jouw ‘wij’ en hun ‘zij’ laat beginnen en eindigen. Evenzeer is het belangrijk om te beseffen dat genocide een uitkomst is van de genocidale logica in haar uiterste vorm, maar dat haast alle sociale identiteitsmodellen de logica niet enkel in stand houden maar haar ook nodig hebben om zichzelf als vanzelfsprekend te kunnen voorstellen. Dit is letterlijk overal om ons heen gaande. Denk als voorbeeld aan wat en waar een ‘Vlaming’ en een ‘Waal’ begint en eindigt en vraag je af of dit gestoeld is op ontegensprekelijke essenties (onveranderlijke eigenschappen van mensen)? Of, denk evenzeer aan wat en waar een ‘Palestijn’ en een ‘Israëliër’ begint en eindigt en vraag je af of dit gestoeld is op ontegensprekelijke essenties? Indien je antwoord ook een ‘natuurlijk niet’ is, dan is het de moeite om ons af te vragen hoezeer onze structuren en instituties wereldwijd duiden op een ‘natuurlijk wel’-antwoord. En dan verder de vraag te stellen in hoeverre we allen intiem zulke structuren belichamen en dagdagelijks (be)leven.
Genocidale logica veronderstelt een puurheid van een ‘wij’ voornamelijk gestoeld op ficties (verzonnen verhalen) van land, volk en behoren, die verdedigd moeten worden tegen mogelijke ‘besmetters’ en ‘indringers’ van die puurheid
Heel vaak wordt het in sociaalwetenschappelijk onderzoek bestempeld als de overwinning van het etnonationalisme doorheen de zogenaamde ‘verbeelde gemeenschappen’ gedurende de 18de en 19de eeuw (zie bijvoorbeeld het werk van Benedict Anderson daarover). Wat we misschien niet genoeg belichten is dat er geen uitweg is buiten de verbeeldingen van gemeenschappen in de zin dat iedereen een historisch gepositioneerd persoon is in relatie tot allerlei gemeenschappen. Dit raakt natuurlijk aan de essentie van de genocidale logica aangezien er doorheen de geschiedenis mensen waren die ons andere vormen van wij-zijn hebben willen voorstellen, maar we botsten blijkbaar op de limieten van behoren indien ze ‘te breed’ worden voorgesteld. Hoe komt dit? Uit sociaalwetenschappelijk oogpunt is er vaak een normalisatie van groepsbehoren en wordt alles of iedereen dat bij die groep komt, aangepast om bij de bestaande groep te horen. Dit gebeurt zo vaak en op zo'n vanzelfsprekende manier dat het haast gek klinkt om je af te vragen of we niet allen schuldig zijn aan het bevestigen van ideeën over behoren die nooit ofte nimmer volledig behapbaar zullen zijn. Dus stel ik mij de vraag al een hele tijd of we ons vormen van wij-zijn kunnen inbeelden die rekening houden met deze historische problematieken en toch naar iets ‘meer’ wijzen dat nooit gereduceerd kan worden tot de tweedeling wij-zij? Met andere woorden, kunnen we bijvoorbeeld zeer duidelijk tegen de Israëlische apartheidsstaat zijn en voor de vrijheid van Palestijnen zijn, zonder een van de twee groepen tot een ontologisch geheel te vormen? Kunnen wij voor de vrijheid van Oekraïners en Oekraïne zijn, en Poetin’s invasie-oorlog ten strengste verwerpen zonder weer de normaliteit van heel het wij-zij systeem te bevestigen en zonder de geopolitieke realiteiten van bijvoorbeeld de NAVO te onderschrijven?
Als ik het heb over de genocidale logica, dan benoem ik niets nieuws. Voor een stuk bouw ik verder op de Armeense filosoof Marc Nichanian die heel krachtig aantoont hoe de ‘genocidale wil’, in zijn terminologie, bijdraagt tot het betwistbaar maken van de Armeense genocide waardoor genocide niet als een feit kan worden gezien. Anders gezegd, de genocidale wil vernietigt de feitelijkheid van de (Armeense) genocide omdat het de idee van feitelijkheid onmogelijk maakt. Indien dit te abstract klinkt, dan kan je het hopelijk gemakkelijk concreet maken door bijvoorbeeld te denken aan de genocide in Srebrenica en hoe die vanaf het begin ontkend werd en allerlei pogingen ondernomen werden om het nooit aantoonbaar te kunnen maken; zozeer dat het sinds vorig jaar in Bosnië en Herzegovina verboden is om de genocide te ontkennen maar dat dit in Republika Srpska openlijk wordt gedaan door de politici en heel veel van haar inwoners. Of denk even aan hoe de Armeense genocide zelfs niet als genocide bestempeld wordt door niet enkel Turkije, maar ook allerlei andere landen (zie Marc Nichanian voor een zeer gedetailleerde analyse hiervan in relatie tot medeplichtigheid van rechtspraak en geschiedkunde). Het punt is dus niet simpelweg of er al dan niet een genocide is gebeurd—in beide gevallen een ontegensprekelijke ja—maar dat dit onmogelijk ontegensprekelijk kan uitgedrukt worden in de wereld waarin wij leven.
Kijk naar je identiteitskaart en zie de machinerie van een genocidale logica in haar ogenschijnlijk neutrale versie. De waanzin is misschien geïnstitutionaliseerd
Als ik verwijs naar de genocidale logica dan trek ik het veel breder en beschouw ik het als één van de vormende structurele onderdelen van onze wereldgeschiedenis. Het gaat hier niet louter om welke specifieke genocide gepleegd is, hoezeer die duidingen van essentieel belang zijn, maar dat de genocidale logica waanzinnig is in haar mens- en wereldbeeld en dat we daar misschien met allen aan onderworpen zijn. Met andere woorden, de genocidale logica overtuigt ons van een waanzinnige normalisatie van wat behoren dient te zijn. Langs de ene kant gebeurt dit door het verband van ‘etno-nationaal-religieus’ zijn te normaliseren als de manier van groepsbehoren. Langs de andere kant, dat het je zodanig stuurt in hoe jij gepositioneerd bent wat het haast onmogelijk maakt om iets ‘meer’ voorop te stellen als fundamenteler voor ons zijn. Er is natuurlijk geen ruimte voor iets ‘meer’ als de norm is dat alle mensengroepering (be)grijpbaar zijn doorheen hun zogenaamde vaststaande sociale verschijningsvormen. En hier gaat het dan letterlijk om de normaliteit van ons zijn doorspekt tot de kleinste details van ons leven, of wij het wensen of niet; kijk naar je identiteitskaart en zie de machinerie van een genocidale logica in haar ogenschijnlijk neutrale versie. De waanzin is misschien geïnstitutionaliseerd.
De waanzin van gereduceerd behoren
Zijn wij allen waanzinnig? Kan het zijn dat onze maatschappijen de waanzinnigheid als normaliteit vooropgesteld hebben? De waanzinnigheid hier is niet spreekwoordelijk, maar raakt volgens mij aan de kern van hoe wij onszelf zijn komen te zien, wat wij als een normaal behoren en zijn ervaren. Meer nog, het raakt aan de kern van heel veel problemen die wij als ‘mentale ongezondheid’ bestempelen (lees bijvoorbeeld Ronald Laing - The Politics of Experience). Waanzin kan gezien worden als een inbreuk op de ‘consensusrealiteit’ waarbij een persoon of groep de realiteit anders percipieert dan dat die ‘echt’ is; dan dat die de ‘norm’ is van hoe ‘normaliteit’ voorgesteld wordt (zie bijvoorbeeld het werk van psycholoog Paul Verhaeghe over de historische veranderlijkheid van normaliteit). Het probleem wordt meteen zichtbaar als men zich de vraag begint te stellen of onze consensusrealiteit op zich niet waanzinnig is en wie en wat beslist wat dan ‘echt’ en ‘normaal’ is. Dit is nadrukkelijk géén ontkenning van het diep lijden van zoveel mensen die aan de grenszones van overweldigende ervaringen geleefd hebben en leven, maar het komt net uit het moeten aanzien van dat lijden rechtaan en meer en meer beseffen dat er iets grondig niet in orde is met onze ideeën van orde en normaliteit.
Als collectieve waanzin de norm is, en ik beweer dat het dat is (zie later), dan moeten we ons de vraag stellen of we niet allen waanzinnig zijn? Wat ligt er aan de basis van deze waanzin? Misschien is het een vervreemding van wie we zouden kunnen zijn? Dus niet van wie we waren, maar de veelheid aan mogelijkheden van ons mogelijke zijn. Dit is iets wat Frantz Fanon begreep en zeer duidelijk aankaartte in zijn psychiatrisch dekoloniaal werk wanneer hij continu opriep tot de noodzaak van een ‘nieuwe mens’, aangezien er geen essentie is om volmondig op terug te vallen in het verleden. Er is geen duidelijk antwoord voor hoe we van de vervreemdingen kunnen helen, maar wat wel duidelijk lijkt is dat het zowel vanuit een contextualisatie als een ‘meer’ dient te komen. In die zin is het ook nooit een bereikbare staat op zich. Essentieel komt het erop neer dat behoren gereduceerd wordt tot een ogenschijnlijk solide ding van tweedelingen dat geen ruimte laat voor noties van wij-zijn die daar niet in passen (de genocidale logica in actie).
Frantz Fanon riep in zijn psychiatrisch dekoloniaal werk continu op tot de noodzaak van een ‘nieuwe mens’, aangezien er geen 'essentie' is om volledig op terug te vallen in het verleden
Als ‘antropoloog’ zou ik je moeten vertellen hoe socialisatie, het inpassen van mensen in een groep, normaal is en hoe iedere groep een tegenovergestelde groep nodig heeft, of eerder meerdere groepen, om haar eigen bestaan te rechtvaardigen. En hoe het vaak kan mislopen in deze vorm van wij-zij sociale vormgeving. En dit is natuurlijk waar. Denk gewoon aan de ongelofelijke hoeveelheid aan dehumaniserende praktijken die teren op het vooropstellen van een wij dat tegenover een zij dient verdedigd te worden, benoemd als Islamofobie, racisme, xenofobie; homofobie, antisemitisme, patriarchie, klassisme… de lijst is ellenlang. Bedenk nu ook hoe vaak zulke discriminerende feiten impliciet en diep geïnstitutionaliseerd zijn dat ze onderdeel zijn van onze ‘normaliteit’. En toch, wat we misschien minder vaak erkennen is dat de persoon en groep aan de ontvangende kant van zulke dehumanisering ook gedwongen wordt om mee te doen aan dit wij-zij-dynamiek van groepsbehoren. Met andere woorden, zolang we behoren en identiteit blijven begrijpen vanuit een genocidale logica van zijn lijkt het onmogelijk om de staat van vervreemding grondig te destabiliseren. Het is altijd een behoren in termen van een potentieel levensgevaarlijk alternatief, en voor veel mensen is het voornamelijk tegenover brutale dehumanisatie dat zij zich vaak moeten voorstellen en identificeren. Hieruit vloeit voort dat mensen die vaak in allerlei opzichten het doelwit van dehumaniserende praktijken kunnen zijn, toch tegelijkertijd zelf aan dehumanisering deelnemen. Een mens kan op de vlucht zijn voor bommen die zijn thuis vernielen en racistisch of xenofobisch handelen; een mens kan vluchten van het geweld in zijn geboortestad en uitermate patriarchaal handelen; een mens kan op de vlucht zijn en extreem homofoob zijn; een mens kan witte vluchtelingen met open armen ontvangen en ‘de rest’ (lees: wie niet wit is) niet, en het racisme in erbarmelijke omstandigheden rechtvaardigen en de waanzin normaliseren; een mens kan… Het één sloot het ander nooit uit en dit is ongelofelijk moeilijk om serieus te nemen in sociale analyses zonder dat het misbruikt wordt als voer voor verdere discriminerende vocabulaires en handelingen.
Een voorbeeld dat de waanzin voor mij duidelijk voorop stelt in de huidige context zijn de Conventies van Genève, oftewel het humanitaire oorlogsrecht, dat geratificeerd is door 196 Staten. Het feit dat wij een rechtssysteem hebben dat bedoeld is om burgers, krijgsgevangenen en soldaten die anderszins buiten gevecht worden gesteld te verdedigen is klaarblijkelijk noodzakelijk in de wereld waarin wij leven. Tegelijkertijd is het absurd. Waanzinnig. De waanzinnigheid ervan is dat het onze institutionele ‘consensusrealiteit’ is die dit nodig heeft. Het helpt zeker en vast niet bij het verhelpen van onze cognitieve dissonantie dat de Conventies continu gebroken worden en regelrecht genegeerd worden door zovelen. Langs de ene kant kan dit als lege praat klinken, want dit is nu eenmaal zo normaal dat jezelf zelfs afvragen of dit niet deel is van onze normale abnormaliteit je nog meer kan doen vervreemden. En dit is misschien de paradox die ten grondslag ligt aan onze collectieve waanzin: diegene die zich bewust zijn van de waanzinnigheid worden vaker dan niet als waanzinnig, anders, onaangepast, problematisch, enzovoort voorgesteld. En wat het nog gekker maakt is dat ik, zoals zovelen van ons, een vermoeden heb dat de meeste mensen wel beseffen dat het allemaal compleet waanzinnig is. Vaak wordt dit soort betoog gecounterd met een pragmatisch antwoord in vorm van bijvoorbeeld ‘moeten wij dan de Conventies gewoon afschaffen?’ of, ‘gaan we allemaal dan doen alsof al de echte problemen niet bestaan en samen vredesliedjes zingen’ of … Wat zijn de echte problemen? Is het jezelf afvragen of we diep in onze structurele werkelijkheid waanzinnig zijn niet even echt als het erkennen dat de wereld en oorlogen voor niemand stoppen en directe antwoorden vereisen? Zijn dit geen valse dilemma’s? Is het ook geen direct antwoord om onze waanzinnigheid aan te kaarten? Spreekt het niet boekdelen dat we bibliotheken vol hebben van mensen die zich continu afgevraagd hebben wat onze normaliteit inhoudt?
Het feit dat wij een rechtssysteem hebben dat bedoeld is om burgers, krijgsgevangenen en soldaten die anderszins buiten gevecht worden gesteld te verdedigen is klaarblijkelijk noodzakelijk in de wereld waarin wij leven
Dat wat wij normaal benoemen misschien compleet waanzinnig is, werd o.a. al zeer grondig in vraag gesteld door de kritische psychiater Ronald Laing die stelde dat wij allen vervreemd zijn, maar dat de meesten onder ons zelfs geen idee hebben dat we vervreemd zijn en dus als ‘normaal’ gezien worden. Wat hij schreef in 1967 in zijn boek The Politics of Experience is iets dat volgens mij even essentieel is als toen (de voornaamwoorden zijn duidelijk tijd- en contextgebonden).
"What we call ‘normal’ is a product of repression, denial, splitting, projection, introjection, and other forms of destructive action on experience. It is radically estranged from the structure of being. (…) There are forms of alienation that are statistically ‘normal’ forms of alienation. The ‘normally’ alienated person, by reason of the fact he acts more or less like everyone else, is taken to be sane. Other forms of alienation that are out of step with the prevailing state of alienation are those that are labelled by the ‘normal’ majority as bad or mad. The condition of alienation, of being asleep, of being out of one’s mind, is the condition of the normal man. Society highly values its normal man. It educated children to lose themselves and to become absurd, thus to be normal. Normal men have killed perhaps 100,000,000 of their fellow normal men in the last fifty years".
Dus kunnen we ons oprecht de vraag stellen, wie en wat is normaal als vervreemding de grond was en blijft van ons bestaan?
(Wat) is er ‘meer’ aan ons?
Het is niet een vraag van 'oftewel identificeren wij ons doorheen etnische, nationalistische, gegenderde etc belichaamde conceptuele vormen, oftewel doorheen een wij dat dit overstijgt', ook al worden we constant gedwongen in zulke binaire verhoudingen te denken. Maar de vraag is al zo vaak vooropgesteld, voornamelijk door mensen die de brute realiteit van systematische geweld en ontmenselijking aan de levende lijven ondervonden hebben. Mensen die de waanzinnigheid van onze waanzinnigheid aan de levende lijven voelden en voelen, of ze de gerichte slachtoffers van een directe oorlogsmachine zijn of de minder zichtbare slachtoffers van de genuanceerde manieren waarop vervreemding in eenieder van ons te werk gaat; wij allen dus. James Baldwin in zijn boek Notes of a Native Son verwoordde het zeer scherpzinnig als volgt: "I am what time, circumstance, history, have made of me, certainly, but I am, alas, much more than that. So are we all." Als een persoon die zeer diep de brutale ontmenselijkende gerichtheid van koloniale en imperialistische praktijken voelde en daardoor dit stelde, dan denk ik dat wij allen ons de vraag mogen stellen wat dit ‘meer’ zou kunnen betekenen.
Kunnen wij zowel sociaal-historisch gepositioneerd zijn terwijl we nooit het ‘meer’ van ons allen afsluiten? Wat zou dat zelfs kunnen betekenen? Zou het misschien voor een deel kunnen zijn in hoe Bell Hooks liefde zag en leefde? In het leren niet te verdrinken in werelden van gerichte verstikking en dehumanisering? Zou het kunnen zijn wat zoveel antikoloniale verzetters meemaakten en daartegenin brachten dat wij nooit ofte nimmer los kunnen staan van alles rondom ons heen? Alles! Zou het kunnen zijn wat de ‘vrouwen in het zwart’ deden en doen om de genocide ontkenning van Srebrenica te verwerpen? Zou het kunnen liggen in de ontelbaar veel daden van liefdevol verzet en liefdevolle omarming, gekend en ongekend over de hele wereld? In de omarming van je vriend(in), ouder, zus/broer, huisdier, jezelf, en dat voor dat ene moment alles samenvalt en jij er mag zijn zonder voorwaardelijkheid? Als het zo is dat afwezigheid de fundamentele voorwaarde is voor alle aanwezigheid, dan lijkt het mij dat we dringend oor moeten hebben voor hoe mensen leven en kunnen leven in de aanwezigheid van afwezigheid.
Dit is niet zomaar een filosofische semantische manoeuvre, maar staat centraal in het werk van bijvoorbeeld Mahmoud Darwish en zijn boek In the Presence of Absence. Misschien zijn er velen onder ons die zich zoals Darwish afvroegen en afvragen: "When will I be cured of defining the whole by the part? The feather is not the bird, the tree is not the forest, and the threshold is not the house. (…) How can words have enough space to embrace the world." Zoals hij zo ongelofelijk krachtig demonstreerde doorheen zijn poëtisch schrijven, is er geen weg uit het vertellende, verhalende, en vertelde, en hoe die in verhouding tot elkaar staan was altijd de crux van wie we ons achten te zijn en hoe we gepercipieerd en gepositioneerd worden en onszelf percipiëren en positioneren; gepositioneerd worden is altijd ook voor een stuk gereduceerd worden. Om duidelijk te zijn, Darwish is een voorbeeld van een persoon die tegelijkertijd diep gepositioneerd was als mens die uit zijn thuisland Palestina gezet werd en het onrecht diep aan de kaak stelde. Hij sprak over het ‘meer’, niet als een ahistorische persoon verwijzende naar amorfe concepten, maar vanuit zijn positie als verbannen mens en als deel van een groep mensen die ontmenselijkt waren en worden door een moordend apartheidsregime. De verwijzingen naar ‘meer’ zijn altijd gepositioneerd, maar dit betekent niet dat ze gevoed dienen te worden door angst.
Woorden bevatten en beperken, tegelijkertijd. Helaas doen ze dit het vaakst doorheen tweedelingen die met man en macht dienen verdedigd te worden om ze valide te laten lijken. Wat er ‘meer’ aan ons is, is nooit volkomen (be)grijpbaar, godzijdank, en dit is misschien de essentie die mystici en de zinnige waanzinnigen sinds oudsher begrepen en probeerden voor te stellen. Als je diep genoeg ploetert in het menselijk zijn kom je sowieso tot de limieten van onze woordelijke bestaan en het is duidelijk dat veel van ons ongelooflijk ongemakkelijk zijn met zulke limieten. In haar meest brutale vorm kan het zich uiten als een angst voor de destructieve nietigheid dat geweld en oorlogen diep in een mens kunnen inprenten. Langs de ene kant lijkt het dat, zoals Paul Verhaeghe het beschrijft, het "innerlijke debat met onszelf, zeker wanneer we geconfronteerd worden met angst, pijn en genot—zaken die aan onze controle ontsnappen—een afgrond [laat] zien waarvoor iedereen terugdeinst". Dan kunnen we ons realiseren dat die afgrond misschien niet beangstigend hoeft te zijn. Misschien is er net in de erkenning van onze limieten en het anders leren omgaan met angsten, een ontvreemding mogelijk die niets anders dan mysterieus kan genoemd worden en het ‘meer’ wezenlijk vooropstelt. Zoals Ronald Laing schreef: "We are not able even to think adequately about the behavior that is at the annihilating edge. But what we think is less than what we know; what we know is less than what we love; what we love is so much less than what there is. And to that precise extent we are is so much less than what we are".
How are we? Some questions
Does a bullet penetrating the body of a Yemeni hurt as much as it does a Ukrainian one?
How much does it hurt a Russian, a Belgian, a Bosnian, a Serbian, a Croatian, a Congolese, a Palestinian, a Syrian, a Mexican, a …
Would it matter if one was born under the banner of a different identity-fixation?
Even more, what if one’s identity was not fully known, nor knowable; never to be fully captured, colonized, and deciphered?
Children should never suffer at the tolls of war, obviously.
Does this mean that a person labeled a ‘soldier’ suffering is less obvious?
How come?
What if they are a ‘child soldier’? Do they suffer more?
How are you doing?
Do you feel like your soul has been leaving your body for a while now, while you desperately try to avoid its escape?
Are you able to hold on?
Do you ever wonder if we have lost the ability, we never had, to share commonalities and universalities?
Are you weary of any such claim, as our histories teach us that those deciding what is common tended to be on the side of drastic dehumanization and deprivation?
Do you wonder, nevertheless?
What if someone suggested one such commonality and it read as follows:
We are born, we die; everything in between is open for love and compassion.
What if sages throughout ages have tried to tell us this?
Have we ever really listened? Will we ever?
Do you ever wonder if our normality is not normal?
Do therapists make a killing out of our murderous social contracts?
Do they believe in this normality?
How are you?
We are not doing well.
Have we ever been well?
Perhaps being ‘well enough’ would suffice, but even that seems like a distant dream in worlds determined by violence.
How are we?
We are not doing well!
Have we ever been truly well?
---------
Foto: CC Tom Page
Over de auteur:
Jasmin Tabaković is doctoraatsonderzoeker in de Sociale Antropologie aan de Universiteit van Cambridge. Hij werkt rond langetermijneffecten van de genocidale logica in Bosnië en Herzegovina op psychosociale, emotionele en spirituele gezondheid.