Vrijdag 28 november werd bekend dat de Vlaamse Regering 4 miljoen euro subsidie toekent aan het ééngemaakt Kunstensteunpunt vzw voor de periode 2015-2016. Dat is 2 miljoen per werkjaar. Over dit soort beslissingen informeert de Vlaamse Regering transparant via de daartoe voorziene websites. Maar wat betekent het eigenlijk? Om de politieke polka van de voorbije en volgende jaren toch enigszins in perspectief te brengen, is het zinvol vandaag eens een blik te werpen op wat er met de steunpunten van kunst en cultuur gebeurt. Onder de waterlijn…
Stoelendans
Wat leren we uit de media? In een recent gesprek in Knack tussen de huidige Cultuurminister Sven Gatz en een voorganger, Bert Anciaux, kwam ter sprake hoe het voor Gatz deze zomer allemaal begon. Plots was daar die tweet van Felix De Clerck: ‘Komaan Gwendolyn Rutten, haal Gatz terug naar de politiek!’ Het bracht, aldus Gatz, de ballen aan het rollen en… hem op zijn stoel. Hoewel hij niet opkwam bij de verkiezingen, belandde Gatz tot zijn eigen verbazing als bij toeval op die post. Felix De Clerck (CD&V) kwam wel op, maar kon geen zitje bemachtigen. Na deze geflopte carrièrestart is hij vandaag aan de slag als algemeen directeur van het nieuwe steunpunt ‘Kunstenpunt’, dat drie grote steunpunten samenbrengt: dat van theater (VTi), beeldende kunsten (BAM) en het muziekcentrum Vlaanderen. Zijn stoelendans was even verrassend. Zelfs voor wie dit niet als een politieke benoeming opvat, valt het moeilijk te ontkennen dat een collega-politicus van Gatz vandaag aan het stuur zit van een van de grootste cultuurpolitieke instituten, dat officieel een stem ‘namens de cultuursector’ toebedeeld krijgt.
Vanaf 2012 was De Clerck coördinator van het VOBK (Verenigde Organisaties BeeldKunst), de belangenbehartiger voor een groep beeldendekunstenorganisaties. Hoewel De Clerck vanaf de zomer 2013 fulltime met zijn verkiezingscampagne bezig was, bleef hij op post van een instituut dat in principe oppositiewerk tegen minister Schauvliege (CD&V) moest voeren. Best lastig te combineren natuurlijk als je een verkiesbare plaats beoogt op de lijst van haar partij. Dat conflict werd opgelost door in aanloop van de vorige verkiezingen het VOBK op te doeken. De officiële verklaring luidt dat het is opgegaan in OKO (Overleg Kunstenorganisaties), de belangenbehartiger van de kunstensector, zeg maar. Het zou om een krachtenbundeling gaan waardoor de gehele culturele sector zijn stem luider en duidelijker kan doen klinken.
Vreemd, want heel wat instituten die deel uitmaakten van VOBK, waren ook al lid van OKO. Het waren gewoon twee belangenbehartigers met een ander profiel. VOBK werd in 2003 opgericht om bij de toenmalige onderhandelingen van het kunstendecreet de belangen van de beeldende kunsteninstituten te verdedigen. OKO is in vergelijking een veel grotere organisatie die sinds de jaren 1960 uitgroeide over de kunstsectoren heen, van muziek tot theater, en vandaag 200 leden samenbrengt. Voor de kleinere instituten beeldende kunst van VOBK is deze fusie duidelijk een aderlating. Als de volgende beleidsperiode de uitwerking van het nieuwe kunstendecreet op tafel ligt, kan deze groep haar concrete bezorgheden niet meer bepleiten tegen de grotere huizen en andere deelsectoren in. Ze zitten dan immers in één grote zak met alle instituten samen.
In zijn besparingsplan speelt Gatz de grote cultuurhuizen, die op permanente erkenning kunnen rekenen, uit tegen de andere instituten: die grote instituten moeten 2,5 procent saneren terwijl de andere instituten min 7,5 procent in de boeken moeten schrijven. Driemaal zoveel dus. De grote huizen worden ook wel eens de ‘G7’ genoemd omdat het om een zevental organisaties gaat zoals de Vlaamse Opera, deFilharmonie, het Ballet van Vlaanderen, deSingel, M HKA, Ancienne Belgique en Kunsthuis.
Opvallend: die grote organisaties gaven tot op heden geen signaal van solidariteit naar hun getroffen collega’s. Radiostilte. Geen streepje kritiek aan het adres van de minister. Sterker nog, sommige van deze huizen zien er streng op toe dat OKO vooral niet te veel tegen het beleid van de minister ingaat. Zij zitten immers voorlopig goed. Als OKO bijvoorbeeld overweegt steun te verlenen aan de burgerbeweging Hart boven Hard, steken deze instituten al eens een stok in de wielen. Ze hebben ook een groot gewicht in de schaal, en zouden OKO vleugellam kunnen slaan. Kortom, het verlies van VOBK is het verlies van een collectieve stem voor heel wat cultuurhuizen. Dat die vandaag welkom zou zijn, is een understatement.
Dat verlies is de verdienste van De Clerck. Het zou dan ook bijzonder naïef zijn te denken dat Gatz en De Clerck de volgende jaren inzake cultuurbeleid geen pas de deux zullen maken. Zou Gatz daarbij de opvolging van Guy Vanhengel ambiëren? Na Big Beer volgt Big Brussels? De dochter van de liberale Brusselse minister van Financiën, Eva Vanhengel, werd prompt na de aankomst van Gatz als woordvoerster van zijn kabinet benoemd. Is hier nog een bijsluiter nodig? Zo duikt er een gans old boys netwerk op, met alles behalve onbesproken figuren: Jari Demeulemeester, Willem Elias, Johan Swinnen… ze zijn allemaal van de partij.
De ideale wereld
Steunpunten zijn zonder twijfel ontzettend belangrijk en daar mag ook veel geld naartoe gaan. Ze zijn nodig voor reflectie en ondersteuning van onderuit, de bevordering van communicatie en overleg, om als luis in de pels van het beleid een collectieve cultuurpolitieke visie vorm te geven. Aangezien we een divers kunstenlandschap hebben, iets dat het steunpunt VTi met een landschapstekening recent duidelijk in kaart bracht, is een veelheid van kleine en flexibele steunpunten ideaal. Ze moeten autonoom kunnen werken vanuit de bezorgdheid van een bepaalde deelsector. Zo komen ze meestal ook tot stand. Met een focus op de basis, want die heeft het meeste ontwikkelingssteun nodig: de kunstenaars en kleine of jonge initiatieven. Als kunstenaars bij een steunpunt terecht kunnen, betekent dit dat zij hun onafhankelijkheid tegenover de cultuurhuizen kunnen bewaren, wat dan weer een stimulans is om correct met kunstenaars om te gaan. Essentieel is ook dat steunpunten kritisch kunnen zijn, zowel ten aanzien van de overheid als de eigen sector. Zonder dat ze nadien een knip in de middelen als return krijgen. Autonomie is daarom essentieel.
De afgelopen jaren voltrokken zich echter verschillende fusies waardoor steunpunten groter en breder werden. Soms waren daar wel goede redenen voor, want de kunstwereld evolueert voortdurend, maar meestal ging het toch om een verkapte besparing. Tegelijk gingen steunpunten meer beleidsondersteunende taken op zich nemen. De kritische houding werd afgebouwd. Onderzoek en overleg stonden steeds meer in functie van de verzuchtingen van de minister, vaak gericht op een sector-overschrijdende planning in het belang van de creatieve industrie of andere commerciële belangen. Kunst moet nuttig zijn, nietwaar? Door het gebrek aan kritische bewegingsvrijheid van de steunpunten, blijven de goede intenties vaak steken in sympathieke maar tandeloze output. Dat is jammer, want scherpe, strenge en confronterende studies zijn voor een complexe en dynamische sector als die van kunst en cultuur cruciaal.
In de vorige legislatuur was het overigens frappant te merken dat de steunpunten actief mee onderhandelden bij de opstelling van het nieuw kunstendecreet, met als uitkomst dat zij alvast per decreet veel van hun autonomie zouden verliezen, zelfs onder rechtstreekse controle kwamen te staan van de administratie van de minister. Dat is alles welbeschouwd een opmerkelijke evolutie: van initiatieven die ooit spontaan in het veld waren ontstaan vanuit een noodzaak, naar grote bureaucratische instellingen die opereren als de verlengde arm van de minister. Een steunpunt als VTi dat tien jaar geleden zoveel betekende voor theatermakers en dus op zich gewoon relevant was, evolueerde naar een instelling die vandaag nog sporadisch relevante zaken doet. Zoals de nieuwe publicatie Courant 111, een informatieve reflectie over het belang van artist-run initiatieven. Veelzeggend is natuurlijk dat het eigen studiewerk net datgene aangeeft waarin het (eigen) beleid fout loopt: er is nood aan nieuwe kleine bottom-up initiatieven en in dat opzicht is de voortschrijdende verticalisering en bureaucratisering van de steunpunten een evolutie in de omgekeerde richting.
De shockdoctrine
De zonet geschetste evolutie komt vandaag in een stroomversnelling. De shock van de besparingen dient als middel om de sector te herorganiseren. Zo worden instituten richting alternatieve financiering geduwd, waardoor een vermarktingsmodel uitgerold kan worden. Het zet ook druk op de ketel om op fusies en sluitingen te kunnen aansturen. Met de recente besparing van 20 procent op de steunpunten, doet de minister alsof hij het goede voorbeeld geeft door alvast in de supplementaire overheidsdiensten extra te snoeien. Maar natuurlijk is dat snoeien wel degelijk een groot probleem, en het veel te kleine totaalbudget evenzeer. Zoals Bart De Wever, drukt minister Gatz een sanering door, en vermeldt er meteen bij dat ‘verzetten geen zin heeft’. Niks overleg.
Door de shock van de sanering heeft de minister al de steunpunten ook aan de ketting: de onzekerheid legt hen het zwijgen op. Aangezien budgetverhoging onbespreekbaar is, lijkt het vrij vanzelfsprekend dat vooral in de bovenbouw gesneden wordt. Zo zet je de sector tegen elkaar op. Terwijl het nieuw kunstensteunpunt met een schone lei kan beginnen in een amicale sfeer tussen De Clerck en Gatz, blijft het voor de elf andere steunpunten bang afwachten. Evenals voor de vele andere ondersteunende organisaties. In het Knack interview met het tweet-verhaal van De Clerck, noemde Gatz zijn collega Anciaux ‘een pastoor’. Diens inzet voor sociale en culturele betrokkenheid wordt daarmee in één sneer van tafel geveegd. Gatz gaf al te kennen dat hij er een zeer liberale visie op kunst op na houdt: ‘Kunst dient nergens toe.’ Tenzij natuurlijk om de economie te doen draaien en het Vlaamse imago te promoten.
Dat belooft bijvoorbeeld voor Socius, het steunpunt voor sociaal-cultureel werk. Voor FOV, de federatie sociaal-cultureel werk, of het kenniscentrum voor de participatie van kansengroepen zoals Demos. Recent werd bekend dat de minister ook de subsidies voor de belangenbehartigers zal schrappen. Hij vindt namelijk dat dit een taak is voor de instituten. Met deze besparing zorgt Gatz voor de eliminatie van zijn oppositie. En de kunstenaars dan, zou je kunnen denken? Moeten die zoiets uit eigen middelen voorzien? Het NICC, de belangenbehartiger van de beeldende kunstenaars, bewees in het verleden op cruciale momenten een kritische stem te zijn. Ze moeten dat allemaal wel pro deo doen.
Het wanbeleid
Binnen de krijtlijnen die Gatz uitzet – een krimpend budget – in een sector waar vooral de kleinere organisaties en de kunstenaar de rekening gepresenteerd krijgen, is de toekenning van 2 miljoen euro aan één steunpunt sterk buiten proportie. Ook al is er sprake van een drastische besparing vergeleken met het beschikbare budget van de afzonderlijke steunpunten voor de fusie, het maakt van dit steunpunt meteen een van de duurste organisaties. Ter vergelijking, wat cijfers betreft: voor de periode 2013-2014, dus voor de besparing van 7,5 procent, kreeg de Beursschouwburg in Brussel 980 000 euro, Buda Kunstencentrum in Kortrijk 1 000 000 euro, museum SMAK in Gent 705 000 euro, museum Wiels in Brussel 808 000 euro, Kaaitheater in Brussel 1 845 000 euro en kunstencentum Vooruit in Gent 2 215 000 euro. De ganse pot sociaal-artistiek bedraagt 2 780 000 euro voor 12 vzw’s.
Nog een vergelijking: alle kunstpublicaties samen (het gaat om 8 vzw’s) krijgen 468 000 euro. Rekto:verso, <H>art, De Witte Raaf, E-tcetera, Gonzo, Staalkaart, Streven en de kutsite.com, ze moeten het samen doen met één vierde van het budget van het steunpunt. Reflectie en kunstkritiek zijn inzake steun voor de kunstenaar toch zoveel belangrijker? Vorige week kwam overigens het pijnlijke bericht dat vanwege besparingen de magazines De Leeswolf en De Leeswelp zullen verdwijnen in 2015. Dat betekent dat een site als De Reactor vrijwel het laatste podium voor literaire kritiek is. Dat initiatief krijgt… geen eurocent. Kritische stemmen, een democratie bestaat niet zonder.
Maandag 24 november was er een officieel overleg tussen het kunstenaarscollectief State of the arts (die krijgen ook geen subsidies…) en de Cultuurminister. Kunstenaar Diederik Peeters las een brief voor met daarin een relaas over de dubbele klap die de kunstenaar krijgt. Naast de besparingen op het beschikbare kunstenaarsbudget zullen ook de besparingen op de instellingen aan de kunstenaar doorgerekend worden. Zakelijk leider Stefaan De Ruyck (Vooruit) benadrukte dat in zijn opinie De kunstenaar zelf ligt op het kapblok (DS, 24/09): besparen op structurele werking is bijzonder moeilijk, de kunstenaar is daarentegen een variabele kost. Anders gezegd, de bewegingsvrijheid van de motor van de kunstensector, de kunstenaar, gaat er ijlings op achteruit. Het totale budget ‘subsidies voor kunstenaars’ van 2014 (het gaat om de drie rondes samen en het omvat beeldende kunst, architectuur, vormgeving, mengvormen, muziek, muziektheater, theater, dans) bedroeg 2 682 100 euro. Het zal na de sanering van 7,5 procent dus onder 2,5 miljoen uitkomen. Onwaarschijnlijke balans toch, vergeleken met de 2 miljoen voor het steunpunt?
Kortom, de cultuurpolitiek die de minister vandaag uitzet is er een die de ontsporingen versterkt. We kunnen er ook vanuit gaan dat de rol van de steunpunten nog meer zal afglijden naar een supplementaire dienstverlening voor de minister eerder dan voor de sector. Het zou tevens weinig verbazen dat de minister de andere steunpunten verder afbouwt en ondertussen vooral inzet op dat ééngemaakt steunpunt van zijn bevriende collega. Dat zal zich als een ‘stem’, in naam van de sector, met de minister als buikspreker, prima lenen voor een systeembevestigende schijndialoog tussen overheid en ‘het veld’.
Kunstsociologische duiding
Tot slot: wat vandaag met het algemeen steunpunt gebeurt, is een treffend voorbeeld van waar kunstsocioloog Pascal Gielen met zijn boek Repressief liberalisme(2013) voor wil waarschuwen. Hij stelt voor neoliberalisme gewoon ‘repressief liberalisme’ te noemen om duidelijk te maken hoe de ideologie van het marktdenken zelf de realisatie tegenwerkt van de waarden die ze belooft, zoals vrijheid en democratie. De paradox van het huidige politieke bestel: terwijl ze deze waarden verkondigt, legt ze die steeds geraffineerder aan banden. Gielen wijst op een noodlottige cultuurpolitieke tendens die de afgelopen jaren duidelijk naar de voorgrond kwam in landen als Nederland of de UK: met de keuze voor een marktconform beleid onder het mom van een ‘professionalisering’ voltrekt zich in elke openbare sector een kostengroei en toenemende inefficiëntie. Dat ligt aan de uitbouw van een technocratisch meet- en controleapparaat met allerhande nieuwe soorten managers.
Deze neoliberale bureaucratie heeft tot taak de sectorwerking te professionaliseren. Maar precies door hun interventies aan audits, accreditaties, beoordelingsgesprekken, beleidsbevestigende rapporten, monitoringstabellen, enzovoorts, ontstaat een overmatig reglementerende bovenbouw met een tegendoelmatig resultaat. Dat hypothekeert inspraak en bewegingsvrijheid. Alles moet voortaan gemeten, gemotiveerd, gecommuniceerd en beoordeeld worden. Het werkt op de werkvloer wantrouwen in de hand. En dat leidt juist tot een deprofessionalisering, omdat creatieve arbeid net een ongedwongen sfeer van vrijheid en vertrouwen vereist.
Kunstenaars moeten bovendien steeds meer met administratieve taken bezig zijn waardoor het echte werk – die ‘linkse hobby’, zoals beeldenstormers het graag noemen – naar de vrije tijd opschuift en zo tegen wil en dank inderdaad het karakter van een hobby krijgt. De kunstenaar verliest naast inspraak en vrijheid dus ook tijd, die geïnvesteerd moet worden aan een papiermolen om het werk van managers zinvol te maken en zo hun bestaan te legitimeren.
Maar er is ook goed nieuws: het roert in de sector. Mensen zoeken naar een alternatief. Die vastberadenheid was nog maar een jaar geleden binnen de kunstensector toch ver zoek. De steun voor Hart boven hard groeit, dat werd met de hartverwarmende sinterklaasactie op 6 december nog maar eens duidelijk. Het is geen geheim meer dat deze minister de hete herfst afwacht, dat hij nu de temperatuur meet, om dan het bespaar- en vermarktingsbeleid dat zijn regering beoogt, later verder uit te rollen. Ondertussen doet hij aan wat hij expectation management noemt: hou iedereen aan de praat, zorg dat je op post blijft, hou ze op lange termijn de wortel voor. Maar als de Europese Commissie vandaag de federale minister van Financiën Johan Van Overtveldt aanmaant de aanbevelingen van het Europese soberheidsbeleid veel strikter toe te passen (en als we weten dat diezelfde Van Overtveldt eigenlijk al een van de hevigste voorstanders van een neoliberaal beleid is) dan is met deze regering geen marge voor hoop meer. Er komen nog meerdere salvo’s aan cuts aan en ondertussen wordt er een Vlaamsnationalistische, rechtse Kulturkampf uitgevochten.