Progressieve Poppenkast

In verkiezingstijd zou je van minder euforisch worden: plots trekken opvallend veel politici ten strijde tegen ‘ongelijkheid’ en voor ‘vrijheid’, springen ze op de barricaden voor milieu en mensenrechten. Zelfs N-VA beweert nu stellig de enige echte ‘sociale’ partij te zijn.
Progressieve Poppenkast
 

In verkiezingstijd zou je van minder euforisch worden: plots trekken opvallend veel politici ten strijde tegen ‘ongelijkheid’ en voor ‘vrijheid’, springen ze op de barricaden voor milieu en mensenrechten. Zelfs N-VA beweert nu stellig de enige echte ‘sociale’ partij te zijn. Groter dan het spagaat tussen wat nu wordt gezegd en na de verkiezingen zal worden gedaan, is die tussen de gebruikte woorden uit de verkiezingspropaganda en wat ermee wordt bedoeld.

Het electoraal misbruik van progressieve waarden is helaas een oud verschijnsel. De beste verdedigingsstrategie tegen een authentieke progressieve oppositie is nu eenmaal die van de camouflage of het trompe-l’oeil: doen alsof je progressief bent om zo een gematigd of zelfs reactionair programma aan de man te brengen. Het is daarom niet overbodig om een analyse over postprogressiviteit van de Nederlandse socioloog Merijn Oudenampsen nog eens onder de aandacht te brengen.

Postprogressief

Oudenampsen hanteert de term ‘postprogressief’ om er op te wijzen dat conservatisme van oudsher een stroming is die het intellectuele gedachtegoed van de tegenstander plundert om de eigen slagkracht te versterken. Tevens schept de militante toon van conservatieven verwarring: de retoriek van strijd en vijandelijkheid, de utopische vergezichten, het lijkt allemaal weinig te maken te hebben met de gezapigheid die we gewend zijn onder ‘conservatisme’ te verstaan.

In zijn artikel De revolte van nieuwrechts. Neoconservatisme en postprogressieve politiek[1] legt Oudenampsen uit waar het over gaat aan de hand van het voorbeeld van Pim Fortuyn. Bij een conservatief partijprogramma denken we normaal aan een pleidooi voor de terugkeer naar de religieuze moraal en de zeden van de dominante blanke klasse. Neocons in de VS contesteren zelfs antiracisme, secularisme, milieubescherming en ontwikkelingshulp.

Hiermee vergeleken lijken heel wat andere reactionaire politici heel gematigd, zelfs progressief. Pim Fortuyn werd populair door handig op deze ambiguïteit in te spelen: hij ijverde immers niet voor een terugkeer naar de tijd van de dominee, toch het was mooi tijd om eens ‘orde op zaken’ te stellen.

De postprogressieve truc die politici als Fortuyn toepassen, bestaat er dus uit slechts enkele progressieve waarden te recupereren die intussen reeds als verworven worden beschouwd, zelfs eigen aan de volksaard. Alleen deze algemeen geaccepteerde waarden, zoals abortus of het homohuwelijk, worden geaffirmeerd om vervolgens des te effectiever een verdere emancipatie te kunnen afblokken met een conservatieve tegenbeweging.

De ingeburgerde waarden worden daarbij tevens ontdaan van hun universalistisch karakter: ze worden niet omarmd omdat ze als verlichtingsidealen intrinsiek waardevol zijn, maar wel omdat ze doorheen de geschiedenis een deel van ‘onze cultuur’ en dus een deel van de nationale traditie uitmaken.

Van Nederland naar Vlaanderen

Deze postprogressieve maskerade is nodig omdat in een land als Nederland, waar een breed publiek van zichzelf de mening is toegedaan ruimdenkend te zijn, een partijprogramma dat de klok meteen ver wil terugdraaien simpelweg geen meerderheid achter zich krijgt.

Merk op dat in Nederland een figuur als Fortuyn de extremist Geert Wilders vooraf ging en de weg vrijmaakte voor zijn ‘politiek-incorrect’ denken. Vlaanderen legde de omgekeerde weg af: eerst ondergingen we de extreemrechtse shocktherapie van Vlaams Blok, waarmee vergeleken het radicalisme van N-VA gematigd, fatsoenlijk en welopgevoed lijkt.

Een postprogressief kan overigens een soepel en dynamisch denker zijn, die weet te improviseren op een thema en zich rijkelijk bedient van het gelegenheidsargument. In een recent interview (9 april, Knack) ontdekken we bijvoorbeeld hoe Bart De Wever zoal postprogressieve retoriek hanteert: “ik ben een absolute anti-Marxist. Niet de economische onderbouw bepaalt de geschiedenis, maar wat wij er van maken, hoe wij er naar kijken.”
Iedereen die ooit een introductie op Marx las, weet dat hij als grondlegger van het socialisme en het communisme de maakbaarheid van de samenleving als uitgangspunt nam. Het historisch materialisme waar De Wever naar verwijst, onderzoekt bijgevolg in hoeverre de mogelijkheidsvoorwaarden aanwezig zijn voor een omwenteling.

De Wever draait het op zijn kop: Marxisten zouden deterministen zijn, juist niet in de maakbaarheid van de mens geloven. Via deze spin zijn zij de ware ‘conservatieven’. Het is opmerkelijk dat De Wever hier wel zo de nadruk op maakbaarheid legt, want het is precies dat maakbaarheidsdenken van mei ’68 dat door hem als de oorzaak van alle miserie wordt aangewezen, een ontsporing die ongedaan moeten worden gemaakt.
In de uiteenzetting van zijn ideologie in Reyers Politiek, (VRT, 7 april) verkondigt De Wever wel een deterministisch standpunt: “Voel de historische evolutie aan, speel daar op in, en je hebt een succesverhaal. Dat is de N-VA.”

Progressieve dekmantel

N-VA illustreert treffend dat het conservatisme eigenlijk een filosofie van strijd is, een reactie op emancipatiebewegingen van onderop, een verweer tegen alles wat progressief en links is. De conservatief mobiliseert via een kritiek op het bestaande regime dat zou falen in het handhaven van haar gezag, en gaat vervolgens via een tunnelvisie over tot een herstelpoging van de gezagsverhoudingen.

De postprogressieve dekmantel die de verrechtsing toedekt kaapt zo het progressieve elan weg voor de eigenlijke emancipatiestrijd. De drijfveer van het conservatisme is niet zozeer de status quo maar de verdediging van de ongelijkheid, zowel in de publieke als private sfeer. Want dat is waar conservatisme in wezen voor staat. Conservatieven zijn dus niet tegen verandering als zodanig, dat illustreert de lege betekenaar ‘verandering voor vooruitgang’.

Dikwijls ijveren ze, zoals N-VA, juist voor een radicale, veelomvattende aanpak om mensen weer ‘op hun plaats’ te krijgen. De redenering is dan: wanneer ongelijkheid, als gevolg van menselijk handelen, ongedaan gemaakt kan worden door menselijk handelen, dan kan het evengoed weer ingevoerd worden door menselijk handelen. Om dat te doen, is wel heel wat postprogressieve woordendraaierij nodig.

De-universalisering

Kortom, de ‘postprogressief’ culturaliseert maatschappelijke problemen, ontdoet ze zo van hun ware sociaal-economische dimensie en maakt vervolgens van confederalisme versus separatisme de inzet van de verkiezingen. Terwijl de eigenlijke macht al lang bij de EU ligt. Zo zit de inzet van verkiezingen niet alleen vast onder een glazen stolp.

Tevens worden progressieve waarden van de emancipatiebewegingen die ze hebben verdedigd losgekoppeld en voorgesteld als een product van een afgerond proces, als de wezenskenmerken van onze superieure westerse cultuur. Die moeten gekoesterd worden en beschermd tegen bedreigingen van buitenaf, in de eerste plaats tegen de achterlijk voorgestelde islam.

Heel wat sociaaldemocraten en liberalen komen hierdoor met conservatieven op gelijke postprogressieve voet te staan. Ze zorgen er samen voor dat progressieve verworvenheden hun universeel karakter verliezen, dat juist kenmerkend is voor het Verlichtingsdenken waaruit ze voortkwamen.

Zo geraken deze waarden hun samenhang kwijt met de aanhoudende emanciperende strijd op weg naar steeds meer gelijkheid en vrijheid. Erger nog, nadat ze als trofeeën in de prijzenkast van onze culturele eigenheid zijn geplaatst, wat dat ook mag zijn, worden ze een hinderpaal voor de verdere emancipatie.
________________________________________
[1] Merijn Oudenampsen (2013), ‘De revolte van nieuwrechts. Neoconservatisme en postprogressieve politiek’, in: Krisis, 2013, Issue 1, pp. 72-87, www.krisis.eu