Nu (extreem)rechtse partijen en politici afgelopen zondag opnieuw grote successen geboekt hebben, is de nood aan een expliciet antiracistische linkse beweging groter dan ooit. Binnen veel overwegend witte progressieve kringen is er helaas nog te weinig aandacht voor uitsluiting op basis van identiteitskenmerken als migratieachtergrond, gender, seksualiteit, nationaliteit of religie. Zo wordt bijvoorbeeld de strijd tegen zwarte piet, maar ook die tegen hoofddoekverboden op de werkvloer, nog vaak afgedaan als ‘symboolpolitiek’. Deze ‘identiteitskwesties’ zouden enkel afleiden van de sociaal-economische strijd.
Onder de huidige generatie antiracisme-activisten wordt inderdaad vaker de focus gelegd op identiteit, kleur en wit privilege en is de roep om erkenning van intersectionaliteit gemeengoed geworden. Dit is in principe een krachtige ontwikkeling, maar leidt soms ook tot begripsverwarring. Met de nadruk op machtsverhoudingen tussen individuen en de concurrentie tussen verschillende onderdrukte groepen, dreigt een analyse van de structurele oorzaken ondergesneeuwd te raken. Klasse en kleur komen tegenover elkaar te staan als tegengestelde identiteiten en de mogelijkheid tot onderlinge solidariteit wordt ondermijnd.
In gesprek met Olivia Umurerwa Rutazibwa, Moussa Don Pandzou, Ikrame Kastit en Sibo Rugwiza Kanobana legt professor Miriyam Aouragh een aantal basisprincipes, strategieën en tactieken uit die helpen om samen te strijden in tijden van verdeling, die ze 'radicaal verwantschap' noemt.
Dit is een verslag van de lezing en het panelgesprek ‘Klasse versus kleur: een valse tegenstelling?’, dat Kif Kif, UGent en Avansa afgelopen december organiseerden in De Krook in Gent.
Wit privilege: een nuttig maar ook riskant concept
In 2019 beschreef Miriyam Aouragh in een veelgelezen artikel hoe een specifieke interpretatie van het concept ‘wit privilege’ sociale bewegingen verdeelt en de antiracistische strijd verzwakt. Het privilegedenken vond in België en Nederland breed ingang toen de #BlackLivesMatter-protesten verschillende groepen ertoe aanzetten om hun antiracistisch engagement serieus te nemen. Vooral witte mensen werden aangemoedigd om te onderzoeken op welke manier hun witheid hen voorrechten of privileges oplevert, en om daaruit conclusies te trekken – bijvoorbeeld over de manier waarop ze ruimte innemen in het debat over racisme.
Waar de term 'ally' in eerste instantie voornamelijk sloeg op witte mensen die de antiracistische strijd steunen (‘white allies’ of ‘witte bondgenoten’) is het gebruik ervan inmiddels ook uitgebreid naar mensen van kleur (‘brown allies’)
Maar, beschreef Aouragh, er schuilt ook een risico in het concept. Meer bepaald in het idee dat, aangezien witte mensen baat hebben bij het behouden van hun ‘voorrechten’ in een racistische maatschappij, ze per definitie niet geneigd zijn er werkelijk tegen in opstand te komen. “Door van racisme steeds meer een kwestie te maken van gedrag op basis van witte vooroordelen, verdwijnen kwesties als macht en structurele uitbuiting uit het gezichtsveld”, aldus Aouragh. Antiracisme wordt dan iets van individuen – hun gedrag of daden – in plaats van een collectieve inspanning met een focus op de rol van de staat, kapitalisme en mogelijke oplossingen om racistische structuren omver te werpen.
Een van de manieren waarop de verschuiving van collectieve strijd naar een meer individuele benadering zichtbaar wordt, is in het taalgebruik. Zo gebruiken veel antiracisme-activisten de term ‘ally’ voor mensen die de strijd tegen een specifieke vorm van onderdrukking wel kunnen steunen, maar er zelf geen doelwit van zijn. Die opdeling tussen doelwit en bondgenoot kwam in de plaats van het bij vroegere antiracistische bewegingen met een socialistische grondslag gebruikte ‘kameraad’ – dat een strijd vanuit een gemeenschappelijk belang veronderstelt.
Verdachtmaking van ‘niet-zwarte mensen van kleur’
“Dit klinkt heel onschuldig”, vertelt Aouragh tijdens het panelgesprek. “Ik zie ook mensen het gewoon onbewust overnemen, die dit niet bedoelen als een soort hiërarchie. Maar er schuilt een onderscheid in tussen wie zich 'echt' inzet, mede omdat de strijd ook deel uitmaakt van hun eigen leven, of wie zich inzet om een ander te helpen uit soort medeleven of plicht."
Waar de term ally in eerste instantie voornamelijk sloeg op witte mensen die de antiracistische strijd steunen (‘white allies’ of ‘witte bondgenoten’) is het gebruik ervan inmiddels ook uitgebreid naar mensen van kleur (‘brown allies’). Er wordt dan een onderscheid gemaakt tussen BPoC (Black People of Color) en NBPoC (Non-Black People of Colour). Zoals Gloria Wekker het beschrijft, de NBPoC worden gezien als de ‘junior partners’ van de échte slachtoffers, in plaats van medestanders in een gedeelde strijd.
“Dit onderscheid heeft de politieke interesse of betrokkenheid van mensen, bedoeld of onbedoeld, verdacht gemaakt”, vertelt Aouragh. “Als bijvoorbeeld mensen van Noord-Afrikaanse afkomst deelnemen aan discussies over racisme, of het organiseren van de antiracistische strijd (toevallig op een moment in de geschiedenis dat die strijd heel veel in de aandacht is via Black Lives Matter), dan ontstaat er een sfeer van verdenking van appropriation [toe-eigening van een beweging die ‘niet van hen’ zou zijn, red.]”
Een belangrijke verklaring voor de opkomst van het concept ‘wit privilege’ is de onwil van dominante witte groepen om racisme te (h)erkennen en het tenenkrommende paternalisme waarmee kritiek op ‘identiteitspolitiek’ gepaard gaat
Zo ontstond bijvoorbeeld controverse in de aanloop naar de publieksdiscussie met boegbeeld van de Amerikaanse burgerrechtenbeweging Angela Davis in 2022 bij het Nationaal Theater in Brussel. Toen bekend werd dat Davis zou worden geïnterviewd door journalist, activist en documentairemaker Safia Kessas, plaatsten activisten een open brief op sociale media waarin ze aanklaagden dat een ‘niet-zwart persoon’ het gesprek zou leiden. Kessas heeft een Algerijnse migratieachtergrond, en werd na de open brief ook doelwit van bedreigingen.
De Brusselse Pan-Afrikanistische burgerbeweging Collectif Mémoire Coloniale et Lutte contre les Discriminations (CMCLD) veroordeelde die aanval op Kessas destijds, en gaf aan dat de activisten zich vergisten van vijand: “Deze groep valt niet de ‘witte’ instellingen aan die Angela Davis hebben uitgenodigd, niet de keuze voor het podium [het Koninklijk Circus, red.] (…), maar focust op de ‘kleur’ van de huid van Safia Kessas, een moderator die door Angela Davis zelf is goedgekeurd. (…) Het CMCLD betreurt dat Kessas wordt gecategoriseerd op basis van haar melanine-niveau, terwijl ze al geruime tijd zowel persoonlijk als professioneel betrokken is bij de strijd tegen anti-zwart racisme, mysogynoir en andere vormen van discriminatie”, voegde het collectief nog toe.
Miriyam Aouragh krijgt zelf geregeld met gelijkaardige verdachtmakingen te maken. “Mensen hebben mij verteld dat ik ook aan appropriation doe. Dan vroeg men: ’Waarom moet Miriyam nou net citeren uit C.L.R. James of Angela Davis? Waarom kan ze niet gewoon citeren uit Fatima Mernissi of Edward Said?’” Aouragh kreeg dus de kritiek dat zij, als niet-zwarte academica, in haar werk maar beter kon verwijzen naar denkers uit haar ‘eigen etnische groep’.
“Mijn antwoord was dan: ik vind dat mensen die werken rond black feminism moeten citeren uit Fatima Mernissi, en ik werk niet rond feminisme. Los van het feit dat ik feitelijk (koloniaal, Afrika, ideologisch) meer gemeen heb met een James dan cultureel (Levant, Christelijk, liberaal) met een Said: ik citeer uit Angela Davis of C.L.R. James omdat dat gaat over het analyseren van race met een marxistische methode. Maar mijn eigenlijke antwoord is: omdat dat niet hun intellectuele aanpak is, het gaat om het onderwerp waar je je mee bezighoudt. C.L.R. James en W.E.B. Du Bois zouden zich omdraaien in hun graf als ze zouden weten dat hun intellectuele bijdrage verworden is tot een kennisleer die gaat over wat hun afkomst is, in plaats van over hun visie en analyse.”
Ook in het maatschappelijk debat over Palestina ziet Aouragh die dynamiek terugkomen: “Vanuit het idee dat Palestijnse stemmen centraal gesteld moeten worden, zegt men dan: ‘Als mensen jullie vragen om interviews te geven, dan moet je een Palestijn het woord geven’. Ik heb met Palestijnse kameraden gesproken over hoe dat echt een verkeerde interpretatie is van wat ‘centraal stellen’ betekent. Ook omdat het uiteindelijk nog veel meer werk (en daarmee meer trauma) oplevert voor mensen die al heel veel werk doen.”
Wit paternalisme, sociale media en subsidies
Hoe komt het dat deze benadering van het concept privilege zo’n opmars heeft gemaakt, en zoveel verdeeldheid zaait op basis van categorisering in verschillende geracialiseerde groepen of identiteiten? Miriyam Aouragh ziet drie verschillende oorzaken.
“Eén belangrijke verklaring voor de opkomst van het concept ‘wit privilege’ is de onwil van dominante witte groepen om racisme te (h)erkennen en het tenenkrommende paternalisme waarmee kritiek op ‘identiteitspolitiek’ gepaard gaat.” Bovendien zijn basisprincipes van respect niet in alle delen van de linkse beweging vanzelfsprekend, legt Aouragh uit. “Ik heb dat zelf ook meegemaakt – en ik denk heel veel van jullie ook – dat ik lange speeches moet aanhoren over waarom ik pas écht progressief zou zijn als ik afstand zou nemen van mijn religie, of ‘dat vrouwen nu nóg steeds een hoofddoek dragen, zeg’. Dat zijn gewoon ervaringen die mensen heel erg frustreren en waar je kwaad op wordt. Op zo’n moment vind je alle witten paternalisten en zelfs kolonialisten.”
Wanneer je samen aan een concreet project werkt – bijvoorbeeld een gezamenlijke demonstratie, of een statement over Palestina – heb je veel sneller de neiging om voor elkaar op te komen dan wanneer je enkel discussieert op sociale media
Ze ziet ook een oorzaak bij de financieringsstromen en subsidieprogramma’s van NGO’s en academische projecten. Aouragh ziet dat er geregeld subsidies worden verstrekt aan organisaties die zich verenigen rond één bepaalde ‘etnische’ of culturele identiteit. Dit werkt het risico in de hand dat verschillende geracialiseerde groepen in een concurrentiestrijd belanden. Alle energie die kruipt in het verkrijgen van financiële middelen gaat bovendien ten koste van het opzetten van collectieve campagnes en vertrouwen tussen activisten: daarvoor heb je immers tijd nodig.
Tot slot speelt de logica van commerciële digitale platformen een bepalende rol bij de manier waarop het debat tussen antiracisme-activisten zich momenteel voltrekt, stelt Aouragh. Veel van de discussies tussen activisten vinden tegenwoordig plaats op sociale media. Die werken met hun algoritmes ophef en onenigheid in de hand. Negativiteit en meningsverschillen gaan sneller viral dan diepgaande inhoudelijke discussies, omdat dat beter ‘verkoopt’. Media-onderzoeker Kenza Lamot noemt dit ook wel enragement, het stimuleren van rage om engagement ofwel betrokkenheid van socialemediagebruikers te optimaliseren en dus de winst uit advertentie-inkomsten te vergroten. Die toxische dynamiek, en de druk om overal op te reageren, leidt ook tot meer virtue signalling: het etaleren van deugdzaamheid zonder echte inhoud of gevolg. Ook dat werkt onderling wantrouwen in de hand, zegt Aouragh.
Wanneer discussies over antiracisme voornamelijk op dit soort online platforms plaatsvinden, in plaats van binnen samenwerkingsverbanden tussen verschillende groepen, mist er bovendien een directe betrokkenheid bij elkaars strijd. Miriyam Aouragh noemt dit grounding: “Wanneer je samen aan een concreet project werkt – bijvoorbeeld een gezamenlijke demonstratie, of een statement over Palestina – heb je veel sneller de neiging om voor elkaar op te komen dan wanneer je enkel discussieert op sociale media. Wanneer je grounded bent, is er meteen een bepaalde verwantschap.”
Ook de afwezigheid van context bij discussies op sociale media ondermijnt een constructief gesprek. Aouragh heeft dit persoonlijk ervaren. Ze was in de periode 2000-2009 activist in de antiracisme- en Palestina-bewegingen in Nederland en heeft een belangrijke rol gespeeld in het samenbrengen van coalities en hier ook over geschreven. “Daarvoor heb ik ook een prijs moeten betalen, van negatieve media-framing, racistische e-mails en brieven, bedreigingen (ook met de dood), en negatieve effecten op haar carrière in de wetenschap in Nederland. Maar dat was mijn keuze, je doet geen activisme omdat het cool, is maar omdat het moet.” Toen 10 jaar later een discussie over antiracisme loskwam via sociale media, en een nieuwe groep mensen het voortouw nam, was die context van haar eerdere activisme er niet. Aouragh werd beschimpt als een buitenstaander die ofwel niets van antiracisme wist, of daar niet over mee hoorde te praten.
Sociale strijd als gemeenschappelijk doel bij de vakbond
Ikrame Kastit, directeur Vorming en Ondersteuning bij de socialistische vakbond ABVV ziet in haar werk eveneens het belang van grounding. “Wat wij doen is werknemers, delegees (vakbondsafgevaardigden), vanuit verschillende sectoren samenbrengen om elkaar via sociale leermethoden te versterken. Dat betekent dat we meteen al iets gemeenschappelijk hebben. We zijn allemaal werknemers en we willen betere arbeidsvoorwaarden.”
We worden bijna allemaal beter van de strijd tegen racisme, omdat racisme wordt gebruikt om een kapitalistisch systeem in stand te houden dat mensen uitbuit en tegen elkaar uitspeelt
“Een van de elementen daarvan is gewoon een deftig loon en deftige contracten, maar het gaat ook om bijvoorbeeld een antiracismebeleid op de werkvloer. En net omdat dat gemeenschappelijke doel er is, wordt de strijd tegen racisme ook voor een witte arbeider in één keer herkenbaar. Omdat het doel is ‘betere arbeidsvoorwaarden’, en die persoon dat kent en daaraan wil meewerken.” Kastit benadrukt dat verschillen tussen mensen, en specifieke vormen van onderdrukking, daarbij niet onder de mat moeten worden geveegd. “Dat is contraproductief en zorgt net voor heel wat kwetsuren bij mensen. De verschillen worden belicht, maar je hebt wel een gemeenschappelijke doelstelling. En dat is iets dat veel mensen missen, een idee van waar ze naartoe willen, van wat ze samen willen bereiken. En we gaan er allemaal beter van worden, de ‘gewone man’ dan toch.”
Dat we er allemaal beter van worden, komt doordat racisme wordt gebruikt om een kapitalistisch systeem in stand te houden dat mensen uitbuit en tegen elkaar uitspeelt, legt Kastit uit. “Hier gaat het heel weinig over in discussies over racisme, omdat we te druk bezig zijn met discussies over identiteit. Ik denk dan bijvoorbeeld aan het thema mensenhandel, waarvan we weten dat het een groot probleem is in de haven van Antwerpen.”
“Er is in de haven een heel systeem van uitbuiting opgebouwd, rond de tewerkstelling van minderheidsgroepen met en zonder papieren, die consequent onderbetaald worden.” En wanneer mensen met een migratieachtergrond worden uitgebuit, verzwakt dat voor alle werknemers de onderhandelingspositie om betere arbeidsvoorwaarden te eisen.
Net dat verdeel- en heersmechanisme komt vaak onvoldoende aan bod bij discussies over wit privilege, vindt Miriyam Aouragh: “Het idee dat witten denken dat ze een soort voorsprong hebben, komt voort uit het feit dat zij ook geloven in die ‘divide and rule’. Maar [de invloedrijke zwarte Amerikaanse schrijver en activist uit het begin van de 20ste eeuw] W.E.B. Du Bois schreef al dat dat ‘voordeel’ voornamelijk immaterieel is ('psychological wage'). Die witten worden onderdrukt maar als er zwarte arbeiders zijn, kunnen witten nog meer uitgebuit worden want je doet alsof de witte superieur is en geeft dan gewoon net iets minder aan de zwarte arbeider.”
De stoelendans van het kapitalisme
Ook assistent-professor mensenrechten en politiek Olivia Umurerwa Rutazibwa (London School of Economics) benadrukt het belang van een gemeenschappelijk politiek project. Ze vertelt hoe het leven in het Verenigd Koninkrijk op het eerste zicht dan wel makkelijker kan lijken als zwarte vrouw in vergelijking met België, maar dat economische uitsluiting er net erger is.
Als er geen gedeeld politiek project is om komaf te maken met wat kapitalisme produceert, dan lijkt het racisme alleen mooier en duurt het langer voor we het doorhebben
“In Engeland had ik niet meer het gevoel dat iedereen naar me staarde. Als je een goede job hebt, je werkt aan de universiteit, zijn mensen collectief net iets te beleefd om te lang naar je te staren of op een heel Vlaamse manier te blijven vragen waar je vandaan komt. Maar op hetzelfde moment is de situatie daar socio-economisch veel kwetsbaarder. De armoede en ongelijkheid zijn groter. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de brand in de Grenfell Tower, dat sociale appartementsblok dat afbrandde midden in één van de rijkste buurten van heel Londen [veroorzaakt door besparingen op brandveiligheid]. En aan de identiteitsmarkers van de mensen die daar het leven hebben gelaten… [57 van de 67 omgekomen bewoners van de toren waren mensen uit een etnische minderheidsgroep, red.] Over die mensen gaat het vanavond.”
“Als er geen gedeeld politiek project is om komaf te maken met wat kapitalisme produceert, dan lijkt het racisme alleen mooier en duurt het langer voor we het doorhebben. En dan kun je, als iemand die er als ons uitziet, wel carrière maken, maar daarmee is er eigenlijk niks opgelost”, concludeert ze.
Rutazibwa gebruikt in haar werk de metafoor van inclusie en diversiteit in het kapitalistische economische systeem als een stoelendans. “Een stoelendans is gewoon echt een stom spel, want de premisse is dat er nooit plek is voor iedereen. Kapitalisme is zelfs nóg erger, want ik denk dat er meer mensen geen plek hebben dan wel. En wat we soms proberen te doen met diversiteit en inclusie, is zorgen dat er meer mensen mee mogen doen, of wat stoeltjes aanschuiven. Maar veel moeilijker te bespreken zijn alternatieven voor het kapitalisme, omdat we in het Westen heel weinig geloofwaardige informatie meekrijgen over alternatieven voor kapitalisme. Zelfs over socialisme, of bijvoorbeeld de manier waarop de koude oorlog is beslecht, is… alles wat we leren is: ‘communisme en socialisme zijn slecht.’”
Aouragh is het daarmee eens: “Kapitalisme is ook een abstract begrip, en riskeert soms generalisering. Duidelijker is om te stellen dat we allemaal slachtoffer zijn van dit gewelddadige systeem. We moeten allemaal dus sowieso terugvechten, het is de kunst om die verschillende vormen [van strijd] samen te voegen want los zullen we het nooit halen. Daarom vond ik de slogan van Occupy Wall Street zo goed: We are the 99%. De 99% versus de 1%, omdat het iets op een hele simpele manier vertaalt en iedereen is het er in eerste instantie mee eens.”
Ze wil daarmee niet zeggen dat iedereen op dezelfde manier onderdrukt wordt, maar wel dat onderdrukte groepen zich moeten verenigen. “Kapitalisme maakt van ons allemaal slachtoffers, maar we betalen allemaal een andere prijs. Sommigen betalen een constante prijs, anderen betalen een beperktere prijs, maar een die net zo intensief kan zijn. Sommigen betalen een tijdsgebonden prijs, die te maken heeft met oorlog. Daarmee wil je niet gaan concurreren in de zin van ‘ja, maar mijn onderdrukking is nog veel erger’.”
Rutazibwa vat het betoog van Aouragh over collectieve politieke strijd samen: “Het is eigenlijk een oproep om het concept political blackness serieus te nemen. Blackness die niet alleen gaat over huidskleur.” Ras als sociale relatie dus, bijvoorbeeld met de staat of met de Europese Unie, vult Aouragh aan: “In extremis betekent dat: of je op de bodem van de Middellandse zee belandt of aan land.”
(lees verder onder de afbeelding)
“Het gaat niet om het zwart zijn of het indigenous zijn of mensen te herleiden tot die identiteiten die we dan op één of ander verhoogje moeten zetten”, besluit Rutazibwa. “Het gaat om wat onder meer het kolonialisme en globaal kapitalisme hebben gedaan: de miljoenen opties die er zijn om dit leven te beleven, van de kaart te vegen en te zeggen: 'We gaan met z'n allen nu alleen dit doen, dit is beschaafd, de rest niet.’”
‘Political blackness’ vertalen naar jongeren in de wijk
Ook bij jeugd- en vormingswerker Moussa Don Pandzou, komt het belang van het vinden van geschikte taal terug. Zijn werk focust op racisme, discriminatie en de impact van het koloniaal verleden op de samenleving in het algemeen en binnen de schoolcontext specifiek. “Miriyam geeft taal aan de dingen die wij doen – als jeugdwerker. Het is belangrijk dat te vertalen naar jongeren in kwetsbare situaties zodat zij zaken kunnen benoemen die zij meemaken.”
Intersectionaliteit, ga dat maar eens uitleggen in de wijk: ‘Je hebt intersectie, je hebt kruispunten. Die komen op jou neer. Het feit dat je zwart bent, maar het feit dat je ook een vrouw bent en een hoofddoek draagt en in een rolstoel zit, maakt van jou iemand die niet bestaat voor de cijfers.'
“Intersectionaliteit, ga dat maar eens uitleggen in de wijk: ‘Je hebt intersectie, je hebt kruispunten. Die komen op jou neer. Het feit dat je zwart bent, maar het feit dat je ook een vrouw bent en een hoofddoek draagt en in een rolstoel zit, maakt van jou iemand die niet bestaat voor de cijfers.' Dat zijn de vertaalslagen die wij nodig hebben.”
Pandzou ziet in zijn werk ook de concrete gevolgen van institutioneel racisme en sociaal-economische uitsluiting: “Daarnet was ik in Anderlecht, een deelgemeente van Brussel die groter is dan de meeste steden, en meer inwoners heeft. En daar hebben wij ondertussen drie jongens verloren, de bekendste is Adil (allahyrahmo). Ik noem hem vaak een van de eerste slachtoffers van het coronabeleid. Een jongen die tijdens de lockdown buiten met zijn vrienden aan het hangen was omdat ze thuis geen terras hadden. Hij vluchtte voor de politie op zijn scooter, en de politie is tijdens een achtervolging frontaal op hem ingereden. De jongen is gestorven.”
“Ik vind het dan ook interessant om een term als political blackness te vertalen naar de jongeren uit de wijk: ‘Brahim, weet je die ene politieman die tegen Adil is gereden? In Antwerpen hadden ze Jonathan Jacobs. Jonathan Jacob was een witte. Wat had hij gemeen met Adil, Mehdi, Akram, Lamine, Semira? Wat had hij gemeen met al die mensen? Het socio-economische. Ze hadden geen advocaat in de familie, geen rechter, geen psycholoog en ook geen hulpverlener. Dat heeft ervoor gezorgd dat ze nog kwetsbaarder waren.’”
Ook Moussa Don Pandzou benadrukt dat hoewel we de gezamenlijke strijd niet moeten laten verdelen door categorisering op basis van identiteit, aandacht voor die identiteit wel van essentieel belang is, zeker voor jongeren. “Werken rond identiteitsontwikkeling in het jeugdwerk is een eerste stap om weerbare mensen te vormen in een kapitalistische samenleving. Onze jongeren zijn de grootste slachtoffers van dat kapitalisme. Ze willen er allemaal zo goed mogelijk uitzien, ze willen iemand zijn. Die ideologie is geïnternaliseerd bij jongeren. Gucci, Dior, en al die dingen. En al proberen wij ons ideologisch te emanciperen, om dan te zoeken of er alternatieven zijn: in de samenleving waar we vandaag in zitten, is dat kapitalisme wel de norm.”
Moderator Sibo Kanobana haalt uit het artikel van Miriyam Aouragh een quote aan van journalist en academicus Gary Younge: “Identiteiten zijn een goed startpunt in de strijd – ze gaan over hoe we hier zijn gekomen, wat maakt dat mensen deel willen uitmaken van een bepaalde politiek. Maar ze zijn een vreselijke plek om te eindigen. Als je eindigt bij identiteit, eindig je in fundamentalisme of zelfgenoegzaamheid.”
Hoe erkennen we identiteit zonder solidariteit te ondermijnen? Miriyam Aouragh bundelde haar ideeën hierover binnen het concept ‘radicaal verwantschap’.
‘Radicaal verwantschap’ als oplossingsrichting
“Ten eerste moeten we echt accepteren dat we het met elkaar oneens kunnen zijn in de antiracistische beweging”, zegt Aouragh. “Ik heb zelf een socialistische politieke achtergrond, en je wilt niet weten wat voor felle discussies er zijn als het bijvoorbeeld gaat over het verschil tussen marxisme en anarchisme. En die discussies moeten er ook zijn. Maar hoe kun je omgaan met die meningsverschillen op een manier die onze strijd niet zwakker maakt, maar juist versterkt?
Het is belangrijk om niet op de persoon te spelen, door je tegenstander te vernederen of met grove humor tot zwijgen te brengen. Niet zozeer uit vrees voor ongemak, maar des te meer vanwege het feit dat we de weinige coalities die er (nog) zijn echt moeten koesteren
“Ik denk dat daarbij twee regels van belang zijn. Ten eerste moeten we onze verschillen direct met elkaar bespreken, en niet via sociale media.” Aouragh pleit daarbij voor publiek debat via bijeenkomsten, panelgesprekken en artikels, waar het gesprek met open vizier gevoerd wordt. “We moeten die cultuur van vroeger - onze erfenis - weer versterken, bijvoorbeeld waar het ene artikel kan leiden tot een reactie via een ander artikel en vervolgens misschien een debat. Dat zijn belangrijke open discussies.”
"Daarbij is het belangrijk dat we niet op de persoon spelen, door de tegenstander te vernederen of met grove humor tot zwijgen te brengen. Niet zozeer uit vrees voor ongemak, maar des te meer vanwege het feit dat we de weinige coalities die er (nog) zijn echt moeten koesteren. We zitten soms in een situatie waar het zeer moeilijk is om eenheid te vormen rond zeer ernstige maatschappelijke ontwikkelingen. We moeten onze coalities beschermen.”
Hoe moeilijk en frustrerend dat ook is, benadrukt Aouragh. “Onlangs werd Greta Thunberg bij de klimaatmars in Nederland bijna van het podium weggesleept door een witte man [omdat ze de microfoon had doorgegeven aan mede-activist Sahar Shirzad, die zich uitsprak tegen de genocide in Palestina, red.] En je kan je voorstellen wat voor frustraties dat losmaakt bij mensen over klimaat als strijdpunt. ‘Ja, fuck de witte klimaatmars’, hoor je dan sommige mensen denken. ‘Er is een genocide aan de gang en we mogen het niet eens over Palestina hebben.”
Maar juist dan komt het erop aan dat we die problemen analyseren op een manier die ons in staat stellen om dat ‘radicale verwantschap’ te vormen, zegt Aouragh. Voor dat verwantschap noemt ze drie hoofdvoorwaarden. Ten eerste moet het insurgent of ‘opstandig’ zijn; we moeten strijden tegen de racistische en kapitalistische structuren die ons onderdrukken – niet enkel vragen om meer diversiteit en inclusie binnen die structuren.
(lees verder onder de afbeelding)
Ten tweede moet radicaal verwantschap compassionate of ‘medelevend’ zijn. “Malcolm X zei: ‘Don’t be in a hurry to condemn other activists. There was a time when you didn’t know what you know today.’ Niemand is geboren met alle antwoorden.” En het gaat niet alleen over meelevendheid tussen individuele activisten, maar ook tussen verschillende deelstrijden: “Je hoeft zelf niet persoonlijk doelwit te zijn van een bepaalde vorm van onderdrukking om die onderdrukking te willen bevechten”, aldus Aouragh.
Tot slot moet radicaal verwantschap reproductive of ‘generatief’ zijn. “Het is een collectieve inspanning. Het gaat niet om jouw academische carrière, of jouw Twitterprofiel, onze bijdrage moet iets opleveren dat verder gaat dan onszelf.” Dat generatieve betekent ook dat radicaal verwantschap intergenerationeel is, in twee richtingen. “We moeten zeker wat meer luisteren naar en voortbouwen op de strijd die de oudere generatie al heeft gevoerd, maar de ouderen moeten ook naar de jongeren luisteren.”
“Als we daarmee beginnen”, concludeert Miriyam Aouragh, “dan hebben we denk ik een hele mooie combinatie van strategieën en tactieken die ons een stapje verder kunnen helpen.”
Professor Miriyam Aouragh is docent en onderzoeker in Groot-Brittannië, en 2023-2024 NIAS Urban Research fellow te Amsterdam. Miriyam groeide op in Amsterdam als tweede generatie Nederlands-Marokkaanse en heeft een achtergrond in culturele antropologie en niet-westerse sociologie (Vrije Universiteit Amsterdam, Goldsmiths College London en Birzeit University in Palestina). Ze bestudeert de rol van sociale media en online activisme in Palestina en de Arabische Revoluties. Ze schreef onder meer de bijdragen “‘White privilege’ and shortcuts to anti-racism” (Race & Class, 2019) en “Towards a theory of radical kinship” (Race & Class, 2023).
Moussa Don Pandzou werd geboren in Brazzaville. Hij stond mee aan de wieg van WakaWaka Generation, een organisatie die zich richt op de Afrikaanse en Belgische jongerengemeenschap en die werkt rond vraagstukken omtrent identiteitsontwikkeling. De jongste jaren geeft Don vormingen, lezingen en procesbegeleiding voor organisaties over de thema’s racisme, discriminatie en de impact van het koloniaal verleden op onze samenleving en binnen de schoolcontext. In 2020 bracht hij samen met Lieven Miguel Kandolo het boek ‘Yaya na Leki’ uit over dekolonisatie, racisme en identiteit.
Ikrame Kastit is Directeur Vorming en Ondersteuning bij Vlaams ABVV. Daarvoor was ze binnen verschillende middenveldorganisaties actief rond armoede, discriminatie en kinderen en jongeren. Samen met Naïma Charkaoui is ze auteur van het boek 'Racisme: stop de pijn.'
Dr. Olivia Umurerwa Rutazibwa is een Belgisch/Rwandese internationale relatiewetenschapper en voormalig journalist. Ze is assistent-professor mensenrechten en politiek aan de afdeling Sociologie van de London School of Economics and Political Science (LSE) in het Verenigd Koninkrijk.
Dr. Sibo Rugwiza Kanobana is docent aan de Open Universiteit van Nederland. Dit jaar verscheen zijn boek Witte orde. Over ras, klasse en witheid. Daarnaast is hij ook redacteur van het tijdschrift Rekto:Verso, en samensteller van de bundel Zwarte bladzijden. Afro-Belgische reflecties op Vlaamse (post)koloniale literatuur (2021).
Over de auteur:
Stef Arends is eindredacteur bij Kif Kif. Eerder werkte hij drie jaar als journalist bij de vaste redactie van de onderzoekswebsite Apache.be. Hij wil met zijn journalistieke werk opkomen voor mensenrechten en een gelijke samenleving. Stef is te bereiken via [email protected] en +31646950236.