In 'De dagen van Sjaitan' volgen we de jonge Hamid, die opgroeit in Nederland en worstelt met de strikt gelovige Marokkaanse Amazigh-gemeenschap om hem heen. Vooral Hamids tirannieke vader en diens conservatieve beleving van de islam staan centraal. Door het verhaal heen sluipt – eerst nog mooi afgebakend in aparte hoofdstukken, maar later steeds invasiever en duidelijker bedoeld als alter ego van Hamid zelf – een tweede personage, Sjaitan. Sjaitan is een rotjoch dat met zijn twee kompanen rondhangt in het buurthuis, provocerende tirades afsteekt in de hoop de oude moslimmannen uit hun tent te lokken en zijn beruchte (anti)religieuze gepreek zelfs vanop het dak van de moskee aan een verbijsterde geloofsgemeenschap verkondigt. Sjaitans theologische redevoeringen zijn doorspekt met schunnige taal en lijken op het eerste zicht pure provocatie. Desondanks blijken ze de conservatieve islam van de oudere generatie kritisch in vraag te stellen zonder daarbij het bestaan van andere religies of de historische context waarin de islam en de Koran ontstonden onbenoemd te laten.
Het boek heeft een scherp contrasterende stijl die het religieuze, omfloerste taalgebruik van de godsdienstgeleerden, Hamids vader en de verteller zelf inzet om verzet te plegen dat zich niet enkel tegen het religieuze conservatisme kant, maar ook tegen het van racisme doortrokken koloniale patriarchaat
Die provocerende maar rake bespiegelingen leggen niet enkel de zwakke plekken van een rigide religieus denken bloot, maar bieden er ook een alternatief voor: de universele symbiose of harmonie. Dat idee wordt ook in de openingspassage al geopperd als het ‘ultieme, hoogste en diepste in de kosmische hiërarchie’, door een niet toevallig eveneens Hamid geheten engel. Als trouwste en laatst overgebleven engel verrast die God door net als de andere engelen in het duister te springen en Hem te verraden. De universele symbiose waar de engel Hamid en de duivel Sjaitan het over hebben wil zoveel zeggen als dat het goede in het kwade vervat zit en omgekeerd. Dat blijkt een idee te zijn dat in 'De dagen van Sjaitan' niet enkel als theologisch, maar ook als literair experiment fungeert. Een alwetend, voortdurend van focus verspringend vertelstandpunt laat immers toe om de symbiose van goed en kwaad in alle personages te belichten. De imam, die gedreven wordt door een oprecht verlangen om de kloof tussen de eerste generatie migranten en hun kinderen te dichten, maar ook stiekem porno kijkt in zijn kamertje in de moskee. De tirannieke vader, die zijn beleving van de religie letterlijk in zijn kinderen ramt, maar zelf ook wordt verscheurd door onmacht en schuldgevoelens. De zachtaardige moeder die een baken van bescherming vormt, maar ook een stilzwijgende medeplichtige lijkt te zijn. En tot slot Hamid zelf, de brave zoon die, weliswaar onder dwang, doet wat hem gezegd wordt, maar in zijn dromen een rebellerende duivel is. Hamid de gevallen engel, Hamid die zijn vader haat maar niet tegen hem in opstand durft komen, het brutale joch Sjaitan dat lak heeft aan alles en iedereen… ze blijken hoe langer hoe meer één en dezelfde figuur, zonder dat duidelijk wordt wie nu precies wie is, wat droom, mythe, waanbeeld of werkelijkheid is. Zo transformeert El Haji 'De dagen van Sjaitan' tot een caleidoscopische symbiose waarin alle gedaanten die Hamid – en bij uitbreiding de auteur zelf? – in zich draagt, samenkomen, evenzeer met elkaar verweven als het goed en het kwaad dat Sjaitan predikt.
'De dagen van Sjaitan' is een boek dat wild om zich heen maait, alles en iedereen onderuit haalt maar de lezer zo in zijn greep heeft dat die onvermoeibaar weer recht krabbelt, haastig het stof van zijn kleren klopt en zich rept om het verhaal weer achterna te rennen
Ook El Haji’s stijl en taalgebruik brengen een zekere symbiose tot uiting. 'De dagen van Sjaitan' hult zich in een hoogdravend, esoterisch taalgebruik, dat om de haverklap echter onderbroken wordt door platte uitspraken die zich aan het andere uiterste van de as der omfloerstheid bevinden. Opnieuw eer doend aan het idee dat alles twee kanten heeft, spreekt Sjaitan – en niet alleen hij, maar ook de verteller – met de tong van de profeten, gebruikt hij hun eigen hoogdravende taal om de spot te drijven met hen en de oude generatie die hen zo hoog in het vaandel draagt. Daartegenover heeft El Haji het typografische lef om, naast een continue stroom van haakjes, hier en daar ook afvinksymbooltjes toe te voegen aan Hamids relaas. Het resultaat is een scherp contrasterende stijl die het religieuze, omfloerste taalgebruik van de godsdienstgeleerden, Hamids vader en de verteller zelf inzet om verzet te plegen dat zich niet enkel tegen het religieuze conservatisme kant, maar ook tegen het van racisme doortrokken koloniale patriarchaat.
“‘Hij slaat ons toch ook? Waarom híj ons wel en wíj hém niet?!’ drong Hamid aan. Omar wist het eigenlijk ook niet.” De machteloosheid die spreekt uit deze vraag van Hamid aan zijn broer, is er een die ook Hamids vader zelf kent. Ten opzichte van diens eigen vader, met wie hij jaren geleden exact dezelfde strijd voerde, én ten opzichte van de racistische Nederlandse maatschappij rondom hem. Ook voor Hamids vader zit er, nadat de moskee beklad is met discriminerende leuzen, niets anders op dan zijn wonden te likken en een hele middag te staan schrobben terwijl de daders vrijuit gaan. Die cirkel van macht en geweld, van geslagen worden en niet terug kunnen slaan raakt alle personages in het boek. Allemaal worden ze geconfronteerd met racisme, in de vorm van vandalisme, fysiek geweld of scheldwoorden zoals ‘vieze Turk’ of ‘tyfustruk’. Allemaal worden ze door hun vaders en religieuze meerderen in het gareel gehouden met fysieke of mentale onderdrukking. En zonder uitzondering lijkt al dat geweld zich te herhalen ten opzichte van hun eigen kinderen, vrouwen of leeftijdsgenootjes.
Te midden van deze ultieme symbiose, het vervagen, het uitwissen van de grenzen tussen goed en kwaad, tussen droom en werkelijkheid, en ja, tussen autobiografie en fictie, lijkt het bijna een wonder dat de lezer door het bos de bomen nog ziet. En toch. 'De dagen van Sjaitan' is een boek dat wild om zich heen maait, alles en iedereen onderuit haalt maar de lezer zo in zijn greep heeft dat die onvermoeibaar weer recht krabbelt, haastig het stof van zijn kleren klopt en zich rept om het verhaal weer achterna te rennen.
Over de auteur:
Marthe Nelissen is arabist, vertaler en onderzoeker. Ik haar werk wil ze de Arabische en westerse cultuur met elkaar te verbinden. Meer over Marthe vind je op haar website: marthenelissen.be