Solidariteit in superdiversiteit

Door verschillende migratiestromen is onze samenleving de laatste decennia fundamenteel veranderd. Om deze kentering te duiden, gebruiken migratiewetenschappers in binnen- en buitenland het begrip ‘superdiversiteit’. In die context van superdiversiteit ontstaan ook nieuwe vormen van solidariteit.
Solidariteit in superdiversiteit

De innovatieve vormen van solidariteit die we bestuderen, kunnen het best gezien worden als een uitnodiging om bestaande vormen van solidariteit te bevragen en waar nodig te herdenken.

 

Door verschillende migratiestromen is onze samenleving de laatste decennia fundamenteel veranderd. Om deze kentering te duiden, gebruiken migratiewetenschappers in binnen- en buitenland het begrip ‘superdiversiteit’ (Vertovec, 2007; Geldof, 2013). Met dat begrip wijzen ze eerst en vooral op de sterke toename van het aantal mensen met een migratieachtergrond. De Vlaamse Migratie- en Integratiemonitor toont dit heel duidelijk aan (Studiedienst Vlaamse Regering, 2017). Nooit waren er op het grondgebied van het Vlaamse Gewest meer inwoners zonder de Belgische nationaliteit dan nu. Begin 2017 waren in de bevolkingsregisters meer dan 500.000 mensen met een vreemde nationaliteit ingeschreven. Tellen we alle inwoners met een buitenlandse herkomst erbij, dan komen we op een totaal van meer dan 1,2 miljoen mensen. Dat cijfer sluit niet alleen de inwoners met een vreemde nationaliteit in, maar ook de vreemdelingen die mettertijd Belg zijn geworden en de Belgische kinderen van personen met een vreemde geboortenationaliteit. In percentages uitgedrukt, bezit ongeveer 8% van de Vlaamse bevolking een vreemde nationaliteit; bijna 20% heeft een buitenlandse herkomst.

Het begrip ‘superdiversiteit’ verwijst niet alleen naar het groeiende aantal personen met een migratieachtergrond, maar ook naar de diversificatie binnen de migratiestromen. Terwijl we in de jaren zestig en zeventig van de 20ste eeuw grote groepen gastarbeiders ontvingen uit een beperkt aantal landen rond de Middellandse Zee, komen migranten nu uit alle hoeken van de wereld. Zo prijken in de top tien van de herkomstlanden niet alleen meer Nederland, Marokko, Spanje en Frankrijk, maar ook Roemenië, Bulgarije, Polen en India. Sommigen onder hen hebben een officieel verblijfsstatuut en kunnen op termijn Belg worden. Bij anderen is dat helemaal niet het geval. Ook de motieven om te migreren lopen sterk uiteen. Sommige migranten hebben hun land verlaten uit schrik voor oorlog of repressie. Anderen willen een paar jaar hard werken om met de spaarcenten een eigen zaak op te starten in het land van herkomst. Alles bij elkaar genomen, hebben we daarom te maken met een enorme diversiteit binnen de diversiteit. Konden we in de jaren 1960 en 1970 nog spreken over etnische minderheden met een welomschreven profiel, dan moeten we het nu hebben over nieuwkomers met een superdiversiteit aan herkomstlanden, moedertalen, religies, culturen, migratiemotieven en verblijfsstatuten.

Superdiversiteit is in de eerste plaats wel nog altijd een kenmerk van de grootsteden. Neem nu het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Maar liefst 34% van de bevolking heeft er een vreemde nationaliteit. Dat is meer dan vier keer meer dan het gemiddelde voor Vlaanderen (Van den Broucke et al., 2015, p. 80). Bekijken we de statistieken voor Brusselaars van buitenlandse herkomst, dan komen we zelfs op een totaal van 68%. Brussel is dus een stad geworden waar minderheden in de meerderheid zijn. Het is dan ook een serieuze misvatting om Brussel te blijven zien door de bril van twee homogene, monoculturele taalgemeenschappen. In de praktijk maken eentalig Frans- of Nederlandstalige gezinnen samen minder dan 40% van de bevolking uit (Janssens, 2013). Meer dan drie kwart van de Brusselse scholieren groeit meertalig op. In de basisschool geldt dat zelfs voor meer dan 90% van de leerlingen (Sacco et al., 2016). Volgens een rapport van de Internationale Organisatie voor Migratie is Brussel dan ook de tweede meest diverse stad ter wereld. Het percentage inwoners met een migratieachtergrond ligt enkel in Dubai hoger (IOM, 2015). Geen enkele Vlaamse gemeente kan vergelijkbare cijfers voorleggen.

Toch mogen we ook de groeiende diversiteit in Vlaanderen niet onderschatten. In Genk ligt het percentage inwoners van buitenlandse herkomst bijvoorbeeld op 56%. Begin 2015 woonden er officieel bijna 241.000 mensen met migratieroots in Antwerpen en 80.000 in Gent. Dat is respectievelijk 47 en 32% van de totale bevolking (Studiedienst Vlaamse Regering, 2017). Ook buiten de grotere steden zien we de invloed van migratie. In centrumsteden als Turnhout, Sint-Niklaas, Mechelen of Leuven schommelt het percentage inwoners met een buitenlandse herkomst tussen 23 en 31%. Het aandeel personen van Marokkaanse herkomst ligt niet alleen in Antwerpen en Mechelen boven de 10%, maar ook in Vilvoorde, Boom en Machelen. Op dezelfde manier bedraagt het aandeel mensen van Turkse afkomst niet alleen in de Limburgse mijngemeenten meer dan 5%, maar ook in Zele, Diest en opnieuw Machelen (Noppe & Lodewijckx, 2012). Onderzoek in Gent toont aan dat de Turkse middenklasse de achtergestelde buurten steeds meer ruilt voor betere wijken in de buurgemeenten (Verhaeghe, 2013). In de suburbane rand van Antwerpen vinden we ook steeds meer Polen en Marokkanen terug (Schillebeeckx & Albeda, 2014).

De omgang met superdiversiteit is ondertussen dus ook buiten de grootsteden een uitdaging geworden. Hoewel kleinere steden en gemeenten nog niet in hun totaliteit als superdivers bestempeld kunnen worden, is dat voor sommige plaatsen in deze steden wel het geval. Dat heeft enerzijds te maken met de leeftijdsverdeling van mensen met migratieroots. In Leuven bedraagt het percentage inwoners van vreemde herkomst bijvoorbeeld 27%. Bij de 0- tot 5-jarigen is dat echter 39%. Superdiversiteit zal dus eerst een kenmerk zijn van de kleuterklassen. Anderzijds mag je ook de segregatie niet uit het oog verliezen. Zowel in het Leuvense onderwijs als op tewerkstellingsplaatsen is superdiversiteit nog voornamelijk een kwestie van een beperkt aantal concentratiescholen en werkvloeren.

Omdat superdiversiteit niet alleen de grootsteden kenmerkt, bestudeerden we met DieGem niet alleen cases in Antwerpen, Brussel of Gent, maar ook op superdiverse plaatsen in andere steden en gemeenten. Eén casestudy zetten we zelfs op in het rurale Hoepertingen (Haspengouw). We deden er onderzoek op een familiebedrijf waar kersen, peren en appels worden geteeld. Tijdens de pluk vervoegen seizoenarbeiders uit Bulgarije en Roemenië er een groep lokale plukkers met wortels in België, Kosovo, Albanië, Turkije en Congo (Depraetere et al., 2016).

Om inzicht te geven in de verschijningsvormen van superdiversiteit, stellen we hier twee casestudy’s in Leuven voor. De eerste case gebeurde bij vzw SPIT (Segers, 2015). In 1986 is deze bedrijvengroep uit de sociale economie opgericht door enkele Leuvense hulporganisaties. We focusten er op de mensen van de horecaopleiding. Deze opleiding wordt georganiseerd in het bedrijfsrestaurant van het kringloopcentrum. De werkleiders trachten er zo veel mogelijk vaardigheden mee te geven die van pas komen in de grootkeuken. Het gaat dan niet alleen om het koken zelf, maar ook om bediening en poetsen. Op het moment dat we er met de DieGem-ploeg onderzoek deden, waren er in de horecaopleiding slechts drie deelnemers die met de Belgische nationaliteit geboren waren. De mannen uit de groep kwamen uit Afghanistan, Suriname, Marokko, Turkije, Nepal en Tibet; de vrouwen uit Afghanistan, Nepal en Tibet. Meerdere onder hen hadden veel geld betaald om in België te geraken. Slechts één iemand had het Nederlands als moedertaal.

De andere case in Leuven zetten we op bij Mater Dei, een katholieke basisschool aan  het Sint-Jacobsplein in Leuven (Debruyne & Schuermans, 2014). Sinds begin jaren 1990 veranderde het leerlingenbestand van de school sterk. Op het moment van ons onderzoek spraken 56% van de kleuters en 55% van de leerlingen van de lagere school thuis een andere taal dan het Nederlands. Het gemiddelde van de Leuvense scholen op deze indicator bedroeg toen 17%. Tijdens een observatiedag in het derde leerjaar begonnen de kinderen te vertellen uit welke landen zij, hun ouders of hun grootouders komen. Op een vijftiental leerlingen bleken er meer dan tien verschillende herkomstlanden te zijn: de Filippijnen, Nepal, Ghana, Marokko, Turkije, Ethiopië, Congo, Eritrea, Pakistan, Polen, Burundi en Vietnam. “Grappig hé,” zei een van de leerlingen, “we zijn in België en er zijn maar twee witten in de klas. En één ervan is zelf een halve Indiër. Dat ben ik!”

Dat we focussen op plaatsen die gekenmerkt worden door etnische en culturele diversiteit, betekent niet dat we andere dynamieken van in- en uitsluiting over het hoofd zien. In de praktijk blijkt het bijvoorbeeld onmogelijk om etnische en culturele breuklijnen los te koppelen van klasse en status. In 2011 stelden auteurs van het Jaarboek Armoede en Sociale Uitsluiting al vast dat het armoederisico van personen met buitenlandse herkomst in België ettelijke malen hoger ligt dan dat van autochtone Belgen. Terwijl Belgen van Belgische herkomst met een armoederisico van 12% kampen, ligt dat bij inwoners van Zuid-, Oost- of niet-Europese herkomst op respectievelijk 22, 36 en 37%. Met 54% scoren personen van Marokkaanse herkomst nog een pak hoger (Van Haarlem et al., 2011).

Deze overlap tussen etnisch-culturele diversiteit en armoede merkten we ook in onze casestudy’s op. Volgens de Leuvense schepen van Onderwijs had Mater Dei bijvoorbeeld vooral een probleem van geconcentreerde armoede. Op school wees men in dat verband op de lege boterhammendozen en de onbetaalde rekeningen. Volgens de GOK-cijfers vraagt gemiddeld 17% van de leerlingen in een Leuvense school een studietoelage aan. In de kleuterschool van Mater Dei is dat dubbel zoveel. Met 52% torent de lagere school ver boven alle andere scholen uit (Debruyne & Schuermans, 2014, p. 9).

Etnisch-culturele identiteiten worden niet alleen doorkruist door socio-economische posities, maar ook door verschillen op het vlak van gender, leeftijd, seksualiteit, enzovoort. Dat merkten we onder andere tijdens ons veldwerk op HIVSET, een middelbare school in Turnhout met OKAN-klassen, onthaalklassen voor anderstalige nieuwkomers (Schuermans, 2016). Tegen alle verwachtingen in waren er in het schooljaar 2011-2012 maar liefst 126 inschrijvingen van OKAN’ers op een totaal van 400 leerlingen. Dat jaar werd de speelplaats ook geteisterd door vechtpartijen. “Verkeerdelijk”, zo zei de directeur, “wordt soms aangenomen dat dat te maken had met de grote groep allochtonen die we op dat moment hadden.” Eerder dan de spanningen op de speelplaats op het conto van de toegenomen etnische en culturele diversiteit te schrijven, verwees de directeur naar nieuwe genderverhoudingen en een aangepaste leeftijdspiramide. Terwijl de bso- en tso-afdelingen in de verzorging, voeding en gezondheidswetenschappen voornamelijk meisjes aantrekken, zitten in de OKAN-klassen ongeveer evenveel jongens als meisjes. En terwijl de bso- en tso-afdelingen enkel een traject voor de tweede en derde graad hebben, is OKAN er ook voor twaalf- en dertienjarigen.

Hoe leerlingen zich op HIVSET of Mater Dei gedragen, wordt dus niet alleen bepaald door hun etniciteit of land van herkomst. Om ze te begrijpen, moet je ook iets weten over hun leeftijd, geslacht, klasse of socio-economische status. Sommigen onder hen spreken thuis Nederlands en wonen al generaties lang in België; anderen zijn net aangekomen of gebruiken thuis de taal van het land van herkomst. Sommige van hun ouders zijn erin geslaagd op te klimmen op de sociale ladder, anderen veel minder. Sommigen onderhouden nog een innige band met hun vaderland, anderen niet. Sommigen hebben geen officieel verblijfsstatuut, anderen wel.

Of je het nu hebt over autochtonen en allochtonen, gevestigden en nieuwkomers, Belgen en niet-Belgen: anno 2017 heeft het weinig zin om in wij-zij-tegenstellingen te blijven denken. Evenmin is het aangewezen om het te hebben over mensen van Belgische, Turkse, Marokkaanse en Afrikaanse herkomst. Als we hierboven de nationaliteit, het land van herkomst en de moedertaal van de SPIT-medewerkers vermelden, doen we onrecht aan de duizend-en-één andere factoren die ook nog een invloed hebben op de manier waarop zij in de keuken samenwerken.

Omdat er in de praktijk steeds meer speelt dan etnische en culturele diversiteit, gebruiken we superdiversiteit in dit boek niet alleen als een manier om de diversificatie van migratiepatronen en mensen met een migratieachtergrond te duiden, maar ook als een perspectief om naar die nieuwe werkelijkheid te kijken. Veel meer dan multiculturaliteit, houdt superdiversiteit een gevoeligheid in voor de multidimensionaliteit van diversiteit (Vertovec, 2007). Zodra we erkennen dat een samenleving superdivers is, kunnen we mensen niet herleiden tot hun culturele achtergrond of welk ander aspect van hun identiteit dan ook. Onze migratiegeschiedenis is ondertussen zo complex dat een verstarde blik op cultuur, nationaliteit en etniciteit de ingewikkelde realiteit vertroebelt. Met de term ‘superdiversiteit’ proberen we de complexiteit, de hybriditeit en de ambivalentie binnen meerlagige identiteiten te begrijpen. Zo’n begrip is niet alleen nodig om het hier en nu in al zijn facetten te onderzoeken, maar ook om professionele interventiestrategieën en beleidskaders te ontwikkelen die aangepast zijn aan de superdiverse werkelijkheid.

 

Solidariteit en superdiversiteit

Op het eerste gezicht lijkt solidariteit een helder begrip. In de meest algemene zin gaat het om “het delen en herverdelen van middelen vanuit een gevoel van lotsverbondenheid en loyauteit” (Stjernø, 2004, p. 25). Het kan gaan om materiële middelen, maar ook om immateriële zaken zoals tijd en identiteit. Het omvat herverdeling, maar is ruimer dan dat. Wat er precies met wie wordt gedeeld, en op welke gronden er een lotsverbondenheid wordt aangevoeld, is al meer dan twee eeuwen het voorwerp van wetenschappelijk en maatschappelijk debat.

Voor ons biedt het begrip ‘solidariteit’ een richtsnoer in de zoektocht naar een antwoord op de vraag hoe we samen kunnen leven in superdiversiteit. Maatschappelijk gezien worden daar heel wat vraagtekens bij geplaatst. Zeker aan de rechterkant van het politieke spectrum – maar ook soms aan de linkerkant – zien politici en hun kiezers de totstandkoming van een superdiverse samenleving als een bedreiging voor het gevoel van lotsverbondenheid. Overal in Europa prediken politici voor minder solidariteit met vreemdelingen en voor meer solidariteit met het eigen volk. Denk maar aan de misleidende boodschap van Nigel Farage. In volle Brexitcampagne beloofde hij om voortaan 350 miljoen pond per week minder over te maken aan de Europese Unie en ze te investeren in het nationale gezondheidsapparaat.

Ook onder academici heerst pessimisme over het genereren van solidariteit in samenlevingen die gekenmerkt worden door superdiversiteit. Sociologische studies naar de steun voor de welvaartsstaat geven bijvoorbeeld aan dat de meeste West-Europeanen liever solidair zijn met ouderen, arbeidsongeschikten en werklozen dan met immigranten (Van Oorschot, 2006). Welvaartsstaatspecialisten klagen ook aan dat publieke diensten de culturele normen van de meerderheid in zich dragen, terwijl ze het algemene belang zouden moeten dienen. Bovendien vragen ze zich af hoe je structurele solidariteit organiseert met mensen die slechts tijdelijk op het grondgebied verblijven. Zodra de grenzen poreus zijn voor goederen, diensten en mensen, zo stellen ze vast, is het moeilijker om werk te maken van een solidaire samenleving binnen het begrensde territorium. Voor velen is de conclusie dan ook dat de groeiende superdiversiteit de solidariteit die ingebakken zit in de nationale welvaartsstaten, in een legitimiteitscrisis stort (Kymlicka & Banting, 2006).

Sommige wetenschappers en politici pleiten op basis van deze vaststellingen voor meer culturele integratie en assimilatie. Zij onderstrepen dat solidariteit in West-Europese welvaartsstaten sterk gebaseerd is op het idee van één territorium, één gemeenschap en één cultuur. De geschiedenis van solidariteit als modern concept is inderdaad sterk verbonden met het proces van natiestaatvorming. Het gaat uit van een – althans in de verbeelding – cultureel sterk homogene gemeenschap met een gedeelde geschiedenis (Anderson, 1991). De ene generatie erft dan wat de andere generatie heeft opgebouwd. Solidariteit steunt in dat geval dus op een lotsverbondenheid die geworteld zit in de idee van een gedeelde cultuur en geschiedenis. Daaraan hangt de overtuiging vast dat ook normen, waarden en belangen gemeenschappelijk zijn.

In tijden van superdiversiteit is het volgens ons utopisch te verwachten dat migranten volledig zullen opgaan in de cultuur van de gastsamenleving. Zelfs als je de mogelijkheid openlaat dat er mettertijd een nieuwe, meer inclusieve ‘wij’ op natiestaatniveau tot stand komt – zoals Putnam (2007) op basis van het Amerikaanse voorbeeld propageert – is er veel tijd nodig voor deze strategie. Zolang er nieuwe migranten de grenzen oversteken, zal zo’n aanpak ook steeds met uitsluiting gepaard gaan. In de ogen van vele Vlamingen zijn heel wat Marokkanen en Turken van de derde generatie bijvoorbeeld nog altijd niet genoeg aangepast om ze te kunnen rekenen tot de nationale ‘wij’.

Een superdiverse bevolking deelt minder dan ooit dezelfde geschiedenis. Als dat wel het geval is, ervaart ze die niet noodzakelijk op dezelfde manier. Grote delen van de bevolking hebben ook levens, identiteiten en belangen die de grenzen van staten overschrijden. Sommigen voelen zich minstens even hard verbonden met hun familie, vrienden en kennissen in hun land van herkomst als met hun buurmannen en –vrouwen in het land van aankomst. Omdat we op duizend-en-één vlakken van elkaar verschillen, slagen nationale staten er steeds minder in om het solidariteitsgevoel binnen hun grenzen aan te wakkeren op basis van de gedachte dat we lotsverbonden zijn door onze gedeelde cultuur en identiteit. Zodra een samenleving erkent dat ze superdivers is, is het moeilijk vol te houden dat de bevolking een cultuur of geschiedenis met elkaar deelt. De idee dat solidariteit zich kan enten op het gedeelde (en verbeelde) verleden, de culturele homogeniteit en de duidelijke begrenzing van een nationale staat, wordt daarom steeds minder houdbaar.

Toch is het uitgangspunt van dit boek dat de solidariteit als dusdanig niet noodzakelijk in crisis is. Solidariteit is immers niet per se geworteld in het delen van een nationale cultuur of geschiedenis, laat staan in een voorafgegeven pakket van overgeleverde normen en waarden. De nationalisering van solidariteit is historisch gezien eigenlijk een heel specifiek gegeven. Pas vanaf de late 19de eeuw leverden West-Europese natiestaten inspanningen om de groeiende ongelijkheid die gepaard ging met het ongebreidelde kapitalisme – en het protest daartegen – in te tomen. Op beperkte schaal bestonden er al spaarkassen en beperkte vormen van ziekteverzekering, bijvoorbeeld onder arbeiders van dezelfde fabriek. Door deze lokale vormen van solidariteit te centraliseren en te nationaliseren, ontstonden langzamerhand instellingen die alle burgers bedienden. De economische groei na de Tweede Wereldoorlog liet toe om complexe herverdelingsstructuren op te zetten. In West-Europa culmineerde dat in uitgebreide welvaartsstaten. Mensen die zeggen dat migratie, superdiversiteit en solidariteit onverenigbaar zijn, hebben het vooral over de crisis van de nationalisering van solidariteit.

 

Solidariteit hier en nu

Eerder dan na te denken over manieren waarop nationale welvaartsstaten zich kunnen aanpassen aan superdiverse en transnationale logica’s, gooien wij het in dit boek over een andere boeg. Om een bijdrage te leveren aan het debat over de toekomst van solidariteit in een superdiverse samenleving, gaan we op zoek naar solidariteit op de plaatsen waar we samen wonen, werken, leren en ontspannen. Volgens ons is solidariteit in superdiversiteit namelijk wel mogelijk. Alleen moeten we die nieuwe vormen van solidariteit zoeken buiten de historisch gegroeide nationale gemeenschap. Of het nu gaat om de werkvloer, de speelplaats, het sportveld of de straat: precies omdat plaats vaak het enige is wat we nog delen, is het volgens ons een interessant vertrekpunt voor innovatieve vormen van solidariteit die etnische, culturele, sociale en economische grenzen overstijgen.

Met dit boek maken we dus een shift in het tijdsruimtelijke register om naar solidariteit te kijken. Onze ruimtelijke bril verschuiven we van het afgebakende territorium van de nationale staat naar de plaatsen waar we samen werken, wonen, leren of ontspannen. Met onze tijdsbril focussen we niet op over de generaties heen doorgegeven en gegroeide samenlevingsverbanden, maar op de heel concrete praktijken die zich op dit moment op die plaatsen ontwikkelen. Door te focussen op het hier en nu, houden we de drempel voor solidariteit laag. We kijken gewoon naar wat mensen op die plaatsen op dat moment met elkaar doen. Kleinschalige knooppunten van superdiversiteit bieden de mogelijkheid om op een heel directe manier te ondervinden hoe we met verschil kunnen omgaan. Het zijn ook plekken waar burgers leren om hun verantwoordelijkheid op te nemen in elkaars belang, los van de grote en ideologisch vaak gepolariseerde maatschappelijke debatten.

In ons betoog mag je geen pleidooi lezen voor het verder afbouwen van de welvaartsstaat. Soms gebeurt dat wel eens. Als solidariteit zich hier en nu ontwikkelt, zo gaat de redenering, waarom zou de staat er dan nog voor moeten zorgen? Dat argument is de kern van de zogenaamde participatiesamenleving, zoals die in Nederland of het Verenigd Koninkrijk wordt verdedigd. In zijn ‘Big Society’-programma stelde David Cameron bijvoorbeeld directe vormen van solidariteit voor als een ‘derde weg’ tussen staat en markt. Kunnen we de welvaartsstaat niet afbouwen als we mensen leren om zelf solidariteit te betonen? Ook in België vindt dat vertoog ingang. In een opiniestuk stelt N-VA-parlementslid Peter De Roover (2015) bijvoorbeeld dat ‘echte’ solidariteit niet ‘top-down’ vanuit de ‘dwingende structuren’ van de overheid georganiseerd kan worden omdat het de ‘echte’ solidariteit versmacht: “Hoe meer belastingen opgelegd worden,” zo stelt hij, “hoe minder ruimte er overblijft voor echte solidariteit: de vrijwillige inzet van eigen middelen ten bate van anderen. Hoge belastingen eroderen het verantwoordelijkheidsgevoel. Ze stimuleren de gedachte dat de overheid de klus maar moet klaren.”

Laat ons duidelijk zijn. Met onze zoektocht naar solidariteit hier en nu leveren we geen argumenten om de nationale welvaartsstaat en de sociale rechten en bescherming te eroderen die sinds de industriële revolutie en de moderniteit opgebouwd werden. In de praktijk is er weinig bewijs dat de verzorgingsstaat effectief de wederkerigheid en het vertrouwen in de burgermaatschappij verzwakt. Wel integendeel. Zo geven Szreter en Ishkanian (2012) aan dat er juist meer participatie van burgers is als nationale en lokale overheden veel in publieke goederen en diensten investeren. De onderliggende gedachte is dat overheden op die manier tonen dat zorg voor de gemeenschap een prioriteit is. Andere onderzoekers stellen dan weer dat een van de belangrijkste voorwaarden voor het succes van buurtorganisaties en lokale sociale acties de controle over reële hulpmiddelen en de directe steun van organisaties of publieke instellingen is (Tunstall et al., 2011).

De conclusie dringt zich op dat een overheid, wil ze al haar burgers gelijke kansen bieden, moet investeren in publieke ontmoetingsinfrastructuur, professionals en/of andere omkadering die het zelforganiserende vermogen van wijken stimuleert. Een overheid die niet investeert in het weefsel van organisaties dat de burgermaatschappij vormt, verzwakt de structuren waarop directe vormen van solidariteit en bottom-upinitiatieven groeien. Met dit boek willen we dus allerminst afbreuk doen aan de blijvende verdienste van de nationale verzorgingsstaten en willen we de blijvende nood aan structurele en geïnstitutionaliseerde vormen van solidariteit verdedigen.

Ons punt is dat superdiversiteit een nieuwe maatschappelijke uitdaging vormt die nieuwe vormen van solidariteit behoeft. De innovatieve vormen van solidariteit die we bestuderen, kunnen het best gezien worden als een uitnodiging om bestaande vormen van solidariteit te bevragen en waar nodig te herdenken. We zien die nieuwe vormen van solidariteit in diversiteit als aanvullend en versterkend ten aanzien van de oudere vormen van solidariteit. Nu worden die al te dikwijls naast de meetlat van de nationale verzorgingsstaat gelegd en afgedaan als louter ‘liefdadigheid’ en ‘te weinig structureel’. Wie de geschiedenis van onze welvaartsstaat kent, weet dat de heel lokale spaarkassen die ontstonden op basis van het delen van een werkplaats uiteindelijk de kiem in zich droegen van de structurele oplossingen die verschillende generaties overbrugden. Op dezelfde manier zijn we ervan overtuigd dat de plaatsgebaseerde en in de tijd beperkte vormen van solidariteit in superdiversiteit die wij detecteren, iets kunnen vertellen over de toekomst van meer structurele vormen van solidariteit.

 

**

Deze tekst is het eerste hoofdstuk uit het boek Solidariteit in superdiversiteit, dat recent werd uitgegeven bij ACCO.

 

Meer lezen?

Onze visie op superdiversiteit steunt in belangrijke mate op het werk van Steven Vertovec (2007). In Vlaanderen is dat werk snel opgepikt, onder andere door Karel Arnaut (2012), Dirk Geldof (2013) en Ico Maly, Jan Blommaert en Joachim Ben Yakoub (2014).

Onze visies op solidariteit in superdiversiteit zijn zowel in het Nederlands als het Engels in meer uitgebreide versies gepubliceerd. In de tekst voor dit hoofdstuk komen ook fragmenten uit deze publicaties voor. In een artikel voor Alert (Oosterlynck & Schuermans, 2013) bespreken we de shift in het tijdruimtelijke register om naar solidariteit te kijken. Een academische beschouwing over de shift vind je in een Engelstalig artikel in Ethnic and Racial Studies (Oosterlynck et al., 2016). In een bijdrage voor Samenleving en Politiek gaat Stijn Oosterlynck (2015) dieper in op de verhouding tussen solidariteit in het hier en nu en natiestaatsolidariteit.

Van alle cases die in dit hoofdstuk zijn vermeld, vind je een uitgebreide praktijkbeschrijving en een volledig onderzoeksrapport in de praktijkenbank op de DieGem-website: www.solidariteitdiversiteit.be

 

**

Referenties

Anderson, B. (1991). Imagined communities: Reflections on the origin and spread of nationalism. London/New York: Verso Books.

Arnaut, K. (2012). Super-diversity: Elements of an emerging perspective. Diversities, 14(2), 1-16.

Debruyne, P., & Schuermans, N. (2014). Rapport retrospectieve case study Mater Dei. DieGem working paper. Laatst bezocht op 15 juni 2017 op http://www.solidariteitdiversiteit.be/uploads/docs/cases/materdeidef.pdf.

De Roover, P. (2015). Goesting besteed je niet uit aan de overheid. De Standaard, 30/09/2015.

Depraetere, A., Oosterlynck, S., & Vandenabeele, J. (2016). Rapport retrospectieve case study Hellingenfort. DieGem working paper. Laatst bezocht op 15 juni 2017 op http://www.solidariteitdiversiteit.be/praktijkenbank.php.

Geldof, D. (2013). Superdiversiteit. Hoe migratie onze samenleving verandert. Leuven: Acco.

IOM. (2015). World Migration Report 2015. Migrants and cities: New partnerships to manage mobility. Geneva: International Organization for Migration.

Janssens, R. (2013). Meertaligheid als cement van de stedelijke samenleving: een analyse van de Brusselse taalsituatie op basis van Taalbarometer 3. Brussel: VUBPress.

Kymlicka, W., & Banting, K. (2006), Immigration, multiculturalism and the welfare state. Ethics & International Affairs, 20(3), 281-304.

Maly, I., Blommaert, J., & Ben Yakoub, Y. (2014). Superdiversiteit en democratie. Berchem: EPO.

Noppe, J., & Lodewijckx, E. (2012). De gekleurde samenleving. Personen van vreemde herkomst in Vlaanderen. Brussel: Studiedienst van de Vlaamse Regering.

Oosterlynck, S. (2015). Hoe geraken we voorbij de valse paradox tussen van onderuit en van bovenaf? Samenleving en Politiek, 10, 27-37.

Oosterlynck, S., Loopmans, M., Schuermans, N., Vandenabeele, J., & Zemni, S. (2016). Putting flesh to the bone: Looking for solidarity in diversity here and now. Ethnic and Racial Studies, 39(5), 764-782.

Oosterlynck, S., & Schuermans, N. (2013). Superdiversiteit: solidariteit herdenken. Alert: Tijdschrift voor Sociaal Werk en Politiek, 39(4), 13-19.

Putnam, R. (2007). E Pluribus Unum: Diversity and community in the twenty-first century. The 2006 Johan SkyttePrize Lecture. Scandinavian Political Studies, 30(2), 137-174.

Sacco, M., Smits, W., Kavadias, D., Spruyt, B., & d’Andrimont, C. (2016). BSI synthesenota. De Brusselse jeugd: tussen diversiteit en kwetsbaarheid. Brussels Studies, 98. Laatst bezocht op 15 juni 2017 op http://www.briobrussel.be/assets/andere %20publicaties/brus98nl.pdf.

Schillebeeckx, E., & Albeda, Y. (2014). Van stedelijke migrantenwijken naar diverse suburbs? Een verkenning van sociaalruimtelijke patronen van migranten in en rond Antwerpen. In G. Verschraegen, C. De Olde, S. Oosterlynck, F. Vandermoere, & D. Dierckx (red.), Over gevestigden en buitenstaanders. Armoede, diversiteit en stedelijkheid (pp. 161-183). Leuven: Acco.

Schuermans, N. (2016).Rapport retrospectieve case study HIVSET. DieGem working paper. http:// www.solidariteitdiversiteit.be/acties.php.

Segers, R. (2015).Rapport retrospectieve case study VZW Spit Leuven. DieGem working paper. Laatst bezocht op 15 juni 2017 op http://www.solidariteitdiversiteit.be/uploads/docs/cases/spitrapportdef02122015.pdf.

Stjernø, S. (2004).Solidarity in Europe: The history of an idea. Cambridge: Cambridge University Press.

Studiedienst Vlaamse Regering. (2017).Lokale Inburgerings- en Integratiemonitor 2016. Laatst bezocht op 15 juni 2017 op http://regionalestatistieken.vlaanderen.be/monitor-lokale-inburgering-en-integratie.

Szreter, S., & Ishkanian, A. (2012). Introduction: What is Big Society? Contemporary social policy in a historical and comparative perspective. In A. Ishkanian, & S. Szreter (red.), The Big Society debate. A new agenda for social welfare? (pp. 1-24). Cheltenham: Edward Elgar.

Tunstall, R., Lupton, R., Power, A., & Richardson, L. (2011). Building the Big Society. CASE Report (67), 1-44.

Van den Broucke, S., Noppe, J., Stuyck, K., Buysschaert, P., Doyen, G., & Wets, J. (2015). Vlaamse Migratie- en Integratiemonitor 2015. Antwerpen/Brussel: Steunpunt Inburgering en Integratie/ Agentschap Binnenlands Bestuur.

Van Haarlem, A., Coene, J., & Lusyne, P. (2011). De superdiversiteit van armoede en sociale uitsluiting. In D. Dierckx, J. Vranken, J. Coene, & A. Van Haarlem (Eds.), Armoede en sociale uitsluiting. Jaarboek 2011(pp. 177–198). Leuven: Acco.

Van Oorschot, W. (2006), Making the difference in social Europe: Deservingness perceptions among citizens of European welfare states. Journal of European Social Policy, 16(1), 23-42.

Verhaeghe, P. (2013). Ruimtelijke segregatie van ‘oude’ en ‘nieuwe’ migrantengroepen in Gent’. Ruimte & Maatschappij, 4(4), 7-35.

Vertovec, S. (2007). Super-diversity and its implications. Ethnic and racial studies, 30(6), 1024-1054.