Spektakeldemocratie: hoe kwamen we erin terecht en hoe geraken we er weer uit?

Wie de hedendaagse politiek van nabij volgt, krijgt soms het gevoel in een soort spiegelpaleis te leven. De beeldvorming lijkt vaak reëler dan de realiteit. Politiek wordt immers niet zozeer bepaald door de concrete zorgen van mensen en wel door mediadebatten die politiek voorstellen alsof het sportwedstrijden zijn: twee kampen worden tegenover elkaar losgelaten om vervolgens te zien hoeveel punten ze scoren bij het publiek. Maar wie er ook ‘wint’, zelden wordt er iets gedaan aan de werkelijke noden van de burgers. Anders gezegd: onze democratie is niet langer een debat van reële politieke ideologieën, maar eerder een theater. In februari publiceerde Thomas Decreus daarover het boekje Spektakeldemocratie.

Thomas Decreus is filosoof en journalist bij De Wereld Morgen

De titel van je boekje slaagt erin om met één woord verschillende fenomenen te vatten die mensen vandaag als problematisch ervaren. Maar zo’n woord kan ook al te breed geïnterpreteerd en zo misschien wat vaag worden. Dus wat bedoel je er zelf precies mee?

Mijn basisstelling is eigenlijke redelijk eenvoudig. De connectie tussen het dagelijkse leven en ‘de politiek’ is in de afgelopen decennia doorgeknipt. Vandaag verloopt die connectie enkel nog via de media. Politiek wordt daardoor een mediatiek spel dat constant naar zichzelf verwijst. Veel debatten ontstaan immers op die media en eindigen ook daar. Maar ze houden nog weinig verband met het dagelijkse leven van mensen.

Je boekje is eerder een mobiliserend pamflet dan een uitvoerige analyse. Daardoor hou je het ook bij een meer filosofische beschouwing over de hedendaagse spektakeldemocratie. Maar kan je ook een concreet voorbeeld geven van een concreet moment waarop je de spektakeldemocratie onlangs aan het werk zag? 

Eén van de voorbeelden waar ik spontaan aan denk, zijn de relletjes rond het feit dat sommige kerstmarkten vandaag wintermarkten worden genoemd. Je ziet dat zulke relletjes van bovenuit gelanceerd worden. Eerst gaan enkele politici erover tweeten, vervolgens pikken sommige journalisten dat op en tot slot worden allerhande opiniemakers uitgenodigd om er hun mening over te ventileren. Zo ontstaat dan een zogenaamd ‘maatschappelijk debat’. Dat heeft natuurlijk impact op mensen. Men gaat erover nadenken en er wordt aan familietafels over gediscussieerd. Maar zo’n discussie begint dus vooral op mediaplatformen en is deels georkestreerd. Het is bedoeld om emoties los te weken en mensen kwaad te laten worden. Terwijl de hele kwestie eigenlijk los staat van het reële leven. Of we nu over kerst- of wintermarkten spreken, dat zal ons leven op geen enkele manier veranderen.

En datzelfde mechanisme zie je voortdurend spelen. Ik denk dat negentig procent van alles waarmee de opiniepagina’s gevuld worden, in belangrijke mate een vorm van entertainment is. Het zorgt vooral voor afleiding. Want het gaat om een passieve vorm van interactie die vooral emoties moet uitlokken. Een beetje zoals films. Het verhaal dat getoond wordt, maakt bepaalde gevoelens bij je los, maar uiteindelijk ben je vooral een consument die geëntertaind wordt. Dat staat natuurlijk mijlenver van het ideaaltypische beeld van wat het maatschappelijke debat zou moeten zijn.

Wat je beschrijft doet me ook wat denken aan een filmpje dat ik enkele maanden geleden maakte over het mediadebat rond de startnota van de nieuwe Vlaamse regering. Daarin liet ik met enkele grondige cijfers zien, dat de berichtgeving rond die startnota zelden inzoomde op concrete beleidskwesties. Het overgrote merendeel van de aandacht ging naar wat je kon omschrijven als een politieke soapserie waarbij vooral van belang was welke partij al dan niet met de andere wil samenwerken en wat de reacties van politici zullen zijn op uitspraken van hun collega’s. Hoe zijn we eigenlijk in zo’n vorm van spektakeldemocratie terecht gekomen?

Om dat te begrijpen moeten we de geschiedenis wat induiken. In mijn boekje maak ik een onderscheid tussen drie types democratie die we in West-Europa gekend hebben sinds de Franse revolutie.

In de 19de eeuw en het begin van de 20ste eeuw was er eerst de bourgeois democratie. Die kenmerkte zich door het feit dat slechts een heel beperkte groep kon participeren: witte, welgestelde mannen. Doorheen de 19de eeuw ontstaat daar allerhande protest tegen. Enkelvoudig stemrecht werd afgedwongen, waardoor je niet langer meerdere stemmen kon uitbrengen op basis van je vermogen of de hoeveelheid belastingen die je betaalde. Iedereen kreeg één stem, louter op basis van het feit dat je burger was. Ook vrouwen kregen stemrecht. In de 20ste eeuw wordt de democratie dan ook verbreed en ontstaat er ‘massademocratie’.

Die massademocratie kenmerkt zich door de grote volkspartijen. In Nederland en België ging dat ook gepaard met sterke verzuiling, waarin men het maatschappelijke leven niet enkel verdeelde maar ook organiseerde. Binnen die massademocratie was de democratisering van de democratie natuurlijk verre van volmaakt. Racisme, seksisme en ongelijkheid waren bijvoorbeeld nog steeds heel sterk aanwezig. Maar ten opzichte van de bourgeoisdemocratie was het wel een institutionele verdieping. En één van de voordelen was dat je een representatieve logica had die van onderuit naar boven toe werkt. Er werden signalen vanuit de achterban opgepikt en naar de relevante beleidsniveaus vertaald door organen als vakbonden.

Vanaf de jaren zestig zien we die massademocratie stilaan vervagen. Dat heeft meerdere oorzaken. Eén ervan wordt meestal aangeduid als ‘mei 68’, wat de verzamelnaam is voor een hele reeks van revoltes van verschillende sociale beweging die zich in de jaren zestig in belangrijke mate ook keerden tegen de ondemocratische kenmerken van de massademocratie. Eén van de tragische dingen aan die revoltes was echter dat ze wel veel dooreen hebben geschud en effectief een bedreiging vormden voor de heersende orde, maar deze keer geen duidelijke, institutionele verdieping van de democratie naar voor schoven.

Je zag dus dat de band, die in een verzuilde samenleving bestond tussen een partijleiding en de achterban, steeds meer werd doorgeknipt. Alleen zorgde dat er niet meteen voor dat de burgers meer invloed kregen in het politieke proces. Het zorgde er wel voor dat politiek steeds mediatieker werd. Politici hielden op met figuren te zijn die een achterban vertegenwoordigden en werden een soort performers die een publiek moesten vinden. Vergelijk gewoon de ideaaltypes van politici uit de jaren zestig en vandaag. Vroeger was dat ‘de staatsman’ (jammer genoeg ook effectief bijna altijd een man), vandaag is het eerder ‘de nar’. Kijk maar naar iemand als Trump. Zijn beleid is in belangrijke mate gebaseerd op zijn mediaprésence, provocatie en trolling.

Dat heeft natuurlijk ook te maken met het feit dat de politiek zelf heel machteloos is geworden. Grote internationale bedrijven en instellingen hebben veel meer macht, waardoor de impact van politici steeds kleiner wordt en zij hun heil zoeken in het constante mediatiseren van zichzelf. Ze proberen een publiek aan zich te binden door het gevoel op te wekken dat ze verandering zullen brengen, maar in werkelijkheid komt daar zelden iets van terecht. Het is vooral een manier om het spektakel gaande te houden.

In je boekje spreek je op dat vlak van ‘het mediapolitiek complex’, een beetje naar analogie met ‘het militair industrieel complex’. Maar hoe is dat complex precies georganiseerd? Want al vertegenwoordigen politici steeds minder een reële achterban en al doen ze constant verwoede pogingen om zoveel mogelijk in de media te scoren, dat betekent niet noodzakelijk dat de media ook een platform moeten aanbieden voor zo’n uitgeholde politiek. Waarom doen ze dat dan wel?

Er is een wederzijdse afhankelijkheid tussen media en politici. Als je vandaag professioneel politicus wil worden, dan heb je media nodig. Dat is nu eenmaal de enige manier waarop je nog een publiek kan bereiken, want je kan niet langer via traditionele organen zoals vakbonden gaan. Maar tegelijkertijd leeft media ook van politiek. Want een politicus die voortdurend straffe quotes lanceert, debatten genereert en sensationeel uit de hoek komt, is een sterk mediaproduct. Het levert lezers, luisteraars en kijkers op en dus ook inkomsten voor de media. Dat geldt natuurlijk ook voor sociale media. Daar is het zelfs nog veel explicieter als je bekijkt hoeveel geld er besteed wordt aan politieke advertenties op Facebook. In ruil voor wat zichtbaarheid maken politici iemand als Zuckerberg erg rijk.

In die zin is er trouwens een interessante correlatie tussen de opkomst van populistisch rechts en het ontstaan van grote commerciële tv-kanalen. Ik stel me dan ook de vraag of dat toeval is. Het Vlaams Blok, Le Pen, Haider, Pim Fortuyn… al die figuren zie je in ongeveer dezelfde periode de kop opsteken. Dat is eveneens de periode waarin media steeds sterker commercialiseren en daardoor ook sensationaliseren. Ze willen heftige reacties oproepen met misdaadnieuws, hevige debatten, gedurfde stellingen, enzovoort. In die context begint populistisch rechts te scoren door te provoceren. Een partij als het Vlaams Blok heeft dat handig gebruikt. Het loutere feit dat ze bestonden was al een provocatie op zich, aangezien ze een door en door racistische partij waren. En racisme bleek een goed mediaproduct. Het verkoopt goed, deels ook omdat het voortdurend – en natuurlijk geheel terecht – bekritiseerd wordt. Twitter draait bijvoorbeeld in grote mate op het feit dat er voortdurend racistische uitlatingen zijn, die vervolgens weer bekritiseerd worden. Het mediapolitieke complex heeft dus ook zeer perverse effecten.

Provocatie is dus verschoven van een middel dat minderheden gebruikten om hun rechten op te eisen, naar een middel van politieke machtshebbers om hun eigen macht te legitimeren.

Inderdaad. Provocatie was lange tijd het middel van groepen die wilden gehoord worden, maar te weinig stem kregen in het maatschappelijke debat. Naarmate de greep van de media op ons leven toenam, zag je echter ook dat de provocatie steeds meer opgenomen werd in het mediapolitiek complex. Het bleek immers een winstgevend product. En ook de politiek ontdekte dat provoceren een publiek kan opleveren.

Dat speelt natuurlijk vooral in het voordeel van populistisch rechts. Want het soort narratieven waar rechts zich mee profileert slaat veel gemakkelijker aan in ons medialandschap dan de narratieven van links. Rechts hanteert immers narratieven die primaire emoties opwekken: angst, woede, haat, enzovoort. Die zijn veel gemakkelijker tot mediaproducten om te vormen dan complexe verhalen over solidariteit of positievere verhalen die minder sterk de emoties bespelen.

En met welke narratieven kan links dan tegengewicht bieden? Het is niet eenvoudig om een verhaal te vertellen dat aan de logica van de spektakeldemocratie ontsnapt, aangezien zo’n verhaal niet snel zal opgepikt worden. Maar is het dan misschien een idee om ons vooral te focussen op utopieën, die een heel andere emotie kunnen opwekken zoals hoop?

Wat mij betreft, houdt links beter op met nadenken over ‘tegennarratieven’. Dat idee wordt echter uitentreuren herhaald. Ook al zijn er al veel verschillende pogingen toe ondernomen. Links moet natuurlijk verbeelding hebben en een coherent verhaal vertellen, maar op de eerste plaats moet links vooral een andere praktijk hebben. Dat wil zeggen, links moet zich vooral reëel organiseren: ontmoetingsplaatsen creëren, mensen ondersteunen en netwerken opzetten – niet alleen in België maar ook internationaal. Daar zal dan wel een wereldbeeld uit voortvloeien.

Talloze mobilisaties uit de laatste decennia laten ook zien dat het kan: Tahrir, Occupy, de Gilets Jaunes, en ga zo maar door. Ik ben zelf een aantal keren op optochten van de Gilets Jaunes geweest en stond bijvoorbeeld verbaasd van het feit dat deze beweging mensen met uitzonderlijk diverse achtergronden bijeenbrengt. Ik zag er Le Pen stemmers zij aan zij lopen met collectieven voor sans papiers. Mensen die anders nooit met elkaar zouden spreken, kwamen via de betogingen dus toch met elkaar in contact, doordat ze de mogelijkheid boden om hun gedeelde frustraties te laten weerklinken.

Linkse partijen moeten dus zeker niet nog meer geld pompen in sociale media. Ze moeten eerder stevige robuuste organisaties uitbouwen die verankerd zijn in het dagelijkse leven van mensen en die in dat dagelijkse leven een echt verschil kunnen maken. Dat zal een veel langere en blijvendere invloed hebben dan de zoveelste advertentie op Facebook.

 

Thomas’s boekje Spektakeldemocratie kan je bestellen bij uitgeverij EPO.

 

Dit is een klein en verwerkt onderdeel van een gesprek dat je in zijn geheel hieronder als podcast kan beluisteren. In die podcast gingen we veel dieper in op bovenstaande en gerelateerde thema’s. We hadden het bijvoorbeeld ook over de wijze waarop we Bernie Sanders kunnen interpreteren binnen het kader van de spektakeldemocratie en over de mate waarin we tegenbewegingen kunnen creëren die minder gefocust zijn op leidersfiguren.

Wil je op de hoogte blijven van onze volgende podcast-afleveringen? Abonneer je dan op Koffie met Kif Kif via iTunes, Spotify, Stitcher of je eigen favoriete podcast app.