Tino Delabie (PvdA) over een langere gemeenschappelijke basisvorming binnen het secundair onderwijs (tot 16 jaar)

Eén van de grootste problemen in België is de grote sociale ongelijkheid in het onderwijs. Naargelang de sociaal economische afkomst van een kind, kan je praktisch met zekerheid voorspellen hoe de schoolloopbaan van het kind er uit zal zien. Een interview met Tino Delabie (PvdA)
Tino Delabie (PvdA) over een langere gemeenschappelijke

Gemeenschappelijk onderwijs betekent niet voor iedereen ASO. Eerder een combinatie van het beste van ASO, het beste van TSO, het beste van BSO en het beste van KSO.

 


Kif Kif: Wat is het grootste pijnpunt in het onderwijs volgens u , wat zijn de oorzaken en wat kan er daar eventueel aan gedaan worden ?

Tino Delabie: Eén van de grootste problemen in België is de grote sociale ongelijkheid in het onderwijs. Naargelang de sociaal economische afkomst van een kind, kan je praktisch met zekerheid voorspellen hoe de schoolloopbaan van het kind er uit zal zien. Uit het Pisa rapport blijkt dat van alle onderzochte landen (de OESO landen) België praktisch onderaan bengelt. En dan is de vraag wat hiervan de oorzaken zijn.
We zien twee duidelijke structurele oorzaken. De eerste is de onderfinanciering van het kleuter- en lager onderwijs. Je hebt een aanzienlijk aantal kleuterklassen met meer dan 30 kinderen, wat uiteraard te veel is voor één kleuterjuf. De tweede oorzaak is de absolute vrije keuze. In België genieten we van twee vrijheden die grondwettelijk bepaald zijn: de vrijheid voor ouders om een school te kiezen voor hun kind en de vrijheid van om het even welke instantie om onderwijs in te richten. De vrije schoolkeuze leidt naar segregatie. Rijke ouders zoeken een school waar rijke kinderen bij elkaar zitten. Arme ouders, die de onderwijsmarkt minder goed kennen, moeten genoegen nemen met scholen die ‘overschieten’.

Kif Kif: Je hoort vaak dat scholen alle kinderen welkom heten. Maar bij de inschrijvingen zijn er toch scholen die reeds rekeningen tot enkele honderden euro’s voorleggen aan de ouders.

Tino Delabie: Tot in 2002, voor het GOK decreet (Gelijke Onderwijskansen), had de school het recht om kinderen te weigeren. Er was geen inschrijvingsplicht. Op basis van willekeur kon men kinderen weigeren. Sinds 2002 met het GOK decreet bestaat het absolute inschrijvingsrecht. Daardoor zijn er andere subtiele manieren ontstaan om leerlingen uit te sluiten van bepaalde scholen. Bijvoorbeeld door dure handboeken of andere hoge schoolrekeningen.

Kif Kif: Heeft het GOK decreet nog andere effecten gehad?

Tino Delabie: Het GOK decreet omvat drie luiken. Het eerste het Inschrijvingsrecht. Elk kind heeft recht op inschrijving in een school naar keuze. Men kan kinderen dus niet meer weigeren op basis van godsdienst, huidskleur, profiel of op basis van wat dan ook.
Het tweede luik is de Zorg. Scholen genieten van een geïntegreerd ondersteuningsaanbod dat hen toelaat een zorgbrede werking te ontwikkelen gericht op kansarme kinderen.
De derde factor is Maatwerk in samenspraak. Bij ons begint de opsplitsing tussen onderwijsvormen vanaf 12 jaar. In vele landen is dit pas op 14, 15 of 16 jaar. Er zijn maar twee landen even vroeg of vroeger dan België, namelijk Duitsland en Oostenrijk. Dus ook op dat vlak zijn we eerder een uitzondering. We kiezen reeds op 12-jarige leeftijd of we naar een college of een vakschool gaan. Ouders raden hun kinderen vaak aan om dezelfde richting uit te gaan als zichzelf. Dit betekent dat een zoon van een fabrieksarbeider eerder voor TSO zal kiezen en dochter uit een doktersgezin voor ASO. Ook is 12 jaar een erg jonge leeftijd om te bepalen welk niveau een kind aankan. Men duwt in feite vele kinderen in een hokje. Als het CLB tegen een kind zegt dat hij niet mee kan, dan legt het kind zich daar bij neer. De kloof naar andere richtingen toe zal alleen maar groter worden. Het zou een heel andere situatie zijn mochten jongeren pas op de leeftijd van 15 of 16 jaar voor een grote studiekeuze staan.

Kif Kif: Is het Vlaams onderwijs discriminerend?

Tino Delabie: De hoofdfactor voor het minder presteren van kinderen van allochtone afkomst is sociaal economisch. Niet omdat ze Marokkaans zijn of omdat ze thuis geen Nederlands spreken. Eigenlijk vertonen ze dezelfde kenmerken als andere arbeiderskinderen of kinderen van werklozen. Dit kan je ook verklaren door een aantal materiële factoren. De meeste kinderen studeren veel beter in een eigen studeerkamer dan aan de keukentafel met 7 kinderen. Ook het intellectueel kapitaal van de ouders speelt mee. Ouders die pas van hun werk thuis komen als de kinderen al in bed liggen, kunnen hun kinderen niet helpen bij hun huiswerk. Ook hebben ouders die zelf niet gestudeerd hebben minder goede herinneringen aan hun schooltijd. Hierdoor motiveren ze hun kinderen vaak minder.

Kif Kif: Dit zijn de oorzaken, maar welke zijn de oplossingen? Leerkrachten anders opleiden, investeren in ouders, kansengroepen extra aandacht geven, tolken voorzien? Waar moet je mee beginnen?

Tino Delabie: Ik zou beginnen met investeren in het lager- en kleuteronderwijs. We moeten naar kleinere klasjes gaan van 15 leerlingen.

Kif Kif: Zodat men ook aan taal extra aandacht kan besteden, of is dat niet echt een prioriteit?

Tino Delabie: Taal zeker en vast. Een klas van 15 of 25 leerlingen maakt een groot verschil qua intensiteit waarmee de leerkracht zich individueel kan bezighouden met leerlingen. Zeker de taalzwakke leerlingen kunnen extra aandacht goed gebruiken. Kleine klassen zouden op gebied van taal dus zeker ook een prioriteit moeten zijn.

Kif Kif: Welke veranderingen ziet u nog als prioritair?

Tino Delabie: We moeten komaf maken met de selectie op 12 jaar. De oplossing daarvoor is een langere gemeenschappelijke basisvorming tot 15, 16 jaar. De huidige 6 jaar lager onderwijs zou veranderen naar 10 jaar gemeenschappelijke basisvorming.
De inhoud van het onderwijs moet dan ook aangepast worden. Gemeenschappelijk onderwijs betekent niet voor iedereen ASO. Eerder een combinatie van het beste van ASO, het beste van TSO, het beste van BSO en het beste van KSO.

Kif Kif: Wat als de jongeren 16 jaar zijn? Kunnen ze daarna nog wel een specifieke richting uit?

Tino Delabie: Dan kunnen de jongeren gaan voor wat hen het meest aanspreekt: ofwel kies je voor een voorbereiding voor hoger onderwijs, ofwel ga je in de richting van een beroep. Bij dat laatste krijg je dan het argument: op 2 jaar tijd kan je geen vakman worden, zeker niet als je tot je 16e geen specialisatie hebt gehad. Dit is voor een stuk wel waar natuurlijk.

Kif Kif: Je hebt nu ook een zevende specialisatiejaar. Kan dit niet verder uitgewerkt worden?

Tino Delabie: Inderdaad, je kan het zevende jaar behouden als specialisatiejaar.

Kif Kif: Blijven we dan voldoende doorstroom naar het hoger onderwijs behouden?

Tino Delabie: Zeker en vast. In ons systeem zouden we een hoogstaande basisvorming hebben voor bijna iedereen tot 16 jaar. Op 16 jaar ben je rijper, je hebt al van vele dingen geproefd en je kan een meer bewuste studiekeuze maken. Je sociaal – economische afkomst bepaalt nu veel minder je keuze. Jongeren die op hun 12e door hun ouders verplicht werden Latijn te studeren, weten nu dat ze liever voor schoonheidsverzorging willen gaan. Jongeren die op 12 jaar voor elektriciteit kiezen, beseffen op hun 16e dat ze misschien liever chemie gaan studeren.

Kif Kif: Een klas is zo goed als de zwakste schakel, zo luidt. Gaat het niveau van vele leerlingen niet afzwakken bij gemeenschappelijk onderwijs?

Tino Delabie: Dat is één van de grootste tegenargumenten. Het is ook voor een stuk waar. We kunnen niet zeggen dat iedereen met dezelfde hersenen wordt geboren. Er zijn biologische verschillen tussen kinderen. De vraag is of de verschillen zodanig groot zijn dat je verplicht bent om kinderen vanaf 12 jaar al in niveaus in te delen. Of kan je de kinderen ook bij elkaar houden tot 16 jaar? Men zegt dat goede leerlingen zich gaan vervelen omdat ze niet op hun niveau les krijgen, dat zwakkere leerlingen zich gaan frustreren omdat ze niet mee kunnen. Wij geloven dat het wel mogelijk is om leerlingen bij elkaar te houden tot 15, 16 jaar. Het is bijna een ideologische of politieke keuze om te zeggen dat de meeste kinderen wel de capaciteiten hebben om tot een bepaald niveau te geraken. Als je dat niet gelooft, als je vanaf de geboorte over een heleboel kinderen zegt dat ze er niet zullen geraken, dan houdt het daar op.

Kif Kif: Dat systeem waarover u spreekt, bestaat dat al ergens in de wereld?

Tino Delabie: Tot nu toe heeft het in een aantal socialistische of ex-socialistische landen bestaan. Bijvoorbeeld in Cuba bestaat het gedeeltelijk. Er is gemeenschappelijk onderwijs tot 15 jaar, daarna heb je een opsplitsing met allerlei mogelijkheden. Hierbij mogen we niet vergeten dat Cuba het derde beste scoort in de wereld op gebied van onderwijs.
Ook in Finland heb je een gemeenschappelijke vorming tot 15, 16 jaar. Inhoudelijk is het niet 100% polytechnisch zoals wij het willen. We zouden het onderwijsprogramma van Finland niet integraal overnemen, maar het is op een aantal vlakken toch zeer interessant. Ook een belangrijk verschil tussen Vlaanderen en Finland: Finland scoort volgens de Pisa onderzoeken het best op vlak van het verschil tussen sterke en zwakke leerlingen. Terwijl Vlaanderen daar juist een tegenpool is.

 

 

(redactie: Sükran Bulut & Loes Meekers