Wassalonpolitiek

Er zijn ook mensen die opvallen in het wassalon van mijn buurt. Meestal keurige oudere mensen die je ziet en waarvan je direct denkt: “Hhhmmmm, wat doet die mens hier?”. Mensen die je als rara avis zou kunnen bestempelen.
Door: O. - 15/01/2012 - 09:51
Wassalonpolitiek

De gemakkelijkste manier om gelijk te hebben is de confrontatie met anderen te vermijden.

 

Hoewel ik binnenkort van plan ben om te verhuizen woon ik nog eventjes in een “middenklasse” buurt. Het is overal stil en je ziet niet vaak vervallen gevels. Je ziet gezinnen in en uit huizen stappen. Je ziet op zon- en feestdagen dat mensen mooier dan normaal zijn aangekleed om op bezoek te gaan of te komen. Er is een goeie bakker op de hoek, tegenover een vrij elegante vishandel. De straat is altijd proper en zo goed als nooit heb ik jongeren zien “rondhangen”. Een droombuurt voor veel mensen, dus.

Er is ook een vrij chique wassalon. En dat is vaak leeg. Helemaal leeg. Ik denk altijd dat de meeste mensen in een “middenklasse” buurt een wasmachine thuis hebben en daarom geen wassalon nodig hebben. En dat wordt meestal bevestigd door de mensen die naar het wassalon komen op de uitzonderlijke momenten dat ik iemand in het wassalon tegenkom.

Het gaat meestal om vreemdelingen of studenten. En voor mij klopt dat volledig, gezien de buurt waar ik woon. Het gaat om mensen zoals ik. Mensen die in een kot of kleine studio wonen. Mensen die een klein appartement delen. Mensen voor wie een wasmachine een luxe is. De studenten komen meestal met een boek waarin je soms de ingewikkelde kronkels van mathematische formules kan identificeren. Soms ook met een roman of net afgedrukte papers. De vreemdelingen, zoals ik, komen vaker met muziek dan met boeken, maar iedereen die niks te doen heeft pakt een willekeurige “Dag allemaal” uit de hoop. Er wordt daar zelden iets anders aangeboden.

Er zijn ook mensen die opvallen in het wassalon van mijn buurt. Meestal keurige oudere mensen (ouder dan ik of dan de studenten, in ieder geval) die je ziet en waarvan je direct denkt: “Hhhmmmm, wat doet die mens hier?”. Mensen die je als rara avis zou kunnen bestempelen. Over die mensen fantaseer ik graag. Ik denk altijd dat het gaat om mensen met een verhaal. Het is meestal duidelijk dat ze “onze” wasmachines (ik bedoel die van ons, van de reguliere wassalongebruikers) nooit gebruikt hebben. Die kijken pijnlijk lang naar de meertalige instructies op de muur en dan naar de machines en dan weer naar de instructies en bijna nooit naar de mensen die toevallig in het wassalon zitten. Uit schaamte of onzekerheid of om het gevoel te willen geven dat zij geen hulp nodig hebben, fantaseer ik.

“Zij zijn mensen uit de buurt” – redeneer ik altijd. Wie draagt nu een zak vol vuile kleren naar een andere buurt? Niemand, toch? In een buurt die zo’n comfort uitstraalt, moet het gaan om mensen die momenteel met een probleem kampen. Een dame met een kapotte wasmachine, bijvoorbeeld. Of een man van een andere generatie die te maken heeft met een echtscheiding en thuis duidelijk niet te vaak zijn eigen was deed. Het zijn meestal broze mensen, voel ik. Zij stralen een zekere fragiliteit uit. Zij lijken letterlijk en figuurlijk buiten hun comfort zone te zitten.

Zoals overal zijn er onuitgesproken regels in ons wassalon. Regels die verder gaan dan de meertalig onleesbare gebruiksaanwijzigingen. Iedereen doet, naar mijn ervaring, zijn best om de anderen zo weinig mogelijk te storen en een zekere solidariteit ontstaat als wij, de wassalongangers, ineens te maken hebben met een kapotte droogkast of een machine die een briefje van tien ineens niet kan wisselen in kleingeld.
Zelfs op een zonnige zondag met meer bezoekers dan normaal, dienen de simpele onuitgesproken regels om een rara avis onmiddellijk te identificeren. Deze keer gaat het over een dame die haar Sudoku invult op de opvouwtafel. Je kunt direct denken: “Hhhmmm, eerste keer, zeker”. En dan probeer je op de meest beleefde manier te vragen of je de opvouwtafel kan gebruiken, omdat jouw kleren al droog zijn. En de keurige oudere dame blijft toch aan de tafel staan en neemt even veel plaats in, maar nu is zij niet meer met haar Sudoku bezig. Zij staat daar, gewoon. Eerste keer, zeker.

Hoewel mijn droogkast nog 10 minuten moet draaien, weet ik uit ervaring dat de dunnere kleren al droog zijn. Die haal ik er eerst uit. T-shirts meestal. Die vouw ik ook liefst warm op. Ik probeer in ieder geval de keurige oudere vrouw niet te storen. Ik luister naar muziek, dat wel. Ik combineer graag mijn wassalonbeurt met de ontdekking van een plaat. Omdat ik bezig ben, is het drukken op fast-forward eigenlijk te veel moeite en daarom kan ik eindelijk naar een plaat luisteren als een geheel. Ik luister dus naar muziek en daarom hoor ik niet dat de cyclus van mijn droogkast net gedaan is.

Maar de vrouw gaat van mijn rechterkant ineens achter mij naar mijn linkerkant, doet de deur van mijn droogkast open en begint mijn kleren eruit te halen, alsof dat de meest gewone zaak van de wereld was. Zij neemt een eerste lading naar een kleinere opvouwtafel, dichter bij de droogkasten. Ik trek mijn oortjes uit mijn oren. Ik kan amper geloven wat ik zie. “Mevrouw” – zeg ik zo zacht mogelijk tegen haar – “dat zijn wel mijn kleren”. “Ja, maar het is gedaan” – antwoordt zij. Haar kleren waren nat. Alle droogkasten waren in gebruik, dat begreep ik onmiddellijk, dom ben ik niet. “Maar dan moet je gewoon vragen van wie die kleren zijn, toch?”. De vrouw gaat weer naar mijn droogkast. “Mevrouw, mag ik mijn kleren uit de droogkast halen, alsjeblieft?”. Zij gaat terug naar haar plekje. Ik haal de rest van mijn kleren uit de droogkast en dan begint zij haar natte kleren erin te steken.

“Is het niet gemakkelijker gewoon te vragen van wie die kleren zijn en als die persoon daar niet is dan wel doen wat je moet doen?” – zeg ik dan tegen haar, maar de vrouw antwoordt niet meer. “Mevrouw?”. Zij kijkt heel even naar mij maar stopt niet met wat zij doet. Zij geeft vooral niet de indruk dat zij iets tegen mij zal zeggen. “Mevrouw, ik probeer toch met jou te spreken”. Maar het is zinloos. Snel begrijp ik dat het vanaf nu over een monoloog gaat. De zekerheid dat zij me niet zal confronteren maakt me nog rustiger. Ik kan zelfs glimlachen. “Vind je me agressief, mevrouw? Ik vind dat wat u doet veel agressiever is.” Meer moet ik niet zeggen. Het maakt me namelijk niet uit of ze beseft wat zij gedaan heeft. De gemakkelijkste manier om gelijk te hebben is de confrontatie met anderen te vermijden. En de gemakkelijkste manier om confrontatie te vermijden is het vermijden van het contact met anderen. Daarom zal ze zo snel mogelijk haar wasmachine laten repareren, zodat haar visie over wie ik ben, over wie de reguliere wassalongangers zijn, zo snel mogelijk geen tegenspraak kent. Dan wordt het leven gemakkelijker. Helemaal wereldvreemd, maar gemakkelijk.

Eens haar droogkast klaar is om te beginnen, betaalt zij niet zonder moeite en dan neemt zij haar Sudoku en gaat zij zitten op een stoel. Dat heeft ze wel geleerd, ten minste.

Vaak denk ik dat je je land niet hoeft te verlaten om “inburgering” nodig te hebben. Want je moet opnieuw leren omgaan met de maatschappij elke keer dat jouw wasmachine kapot gaat. Of dat je te maken hebt met een echtscheiding. Of omdat na een eeuw van complexe migratiestromen, de stad waarin je woont is veranderd.

Een zwarte vrouw die in mijn verbeelding spreekt zoals de Nigeriaanse poetsvrouw van Bart De Wever (bedankt, Bart, voor de bevestiging van de juiste taakverdeling in de hedendaagse samenleving volgens de rechtse ideologen) komt aan met een overvolle zak. Zij wordt aan de deur geholpen door een Marokkaanse man die ik vaak tegenkom, een vriendelijke kerel die in zijn vrije tijd probleemjongeren helpt. Beiden glimlachen.

De zwarte vrouw zet haar zak op de grond. Alle wasmachines draaien nog. Alle machines behalve één. Maar daar zitten kleren in. In haar gebrekkig Nederlands vraagt zij luidop of iemand de eigenaar is van de kleren in die wasmachine.

En de keurige oudere dame staat op en laat haar Sudoku op de stoel. Zij kijkt niet naar de kanten, zij spreekt niemand aan. Uit schaamte of onzekerheid of om het gevoel te willen geven dat zij geen hulp nodig heeft, fantaseer ik. Zij loopt naar de wasmachine en steekt haar natte kleren in een aparte zak.

Ik ben al klaar. “Da-ag” zeg ik tegen iedereen. Iedereen knikt of glimlacht of zegt “da-ag” terug. Iedereen behalve zij.

“Hhhmmm, eerste keer, zeker”, fantaseer ik.

 

-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Orlando Verde is geboren in Venezuela in 1977, maar woont in Antwerpen sinds 2001. Hij is informaticus van opleiding en schrijft en maakt films af en toe. Eigenlijk vertelt hij vooral graag verhaaltjes.

Eerdere publicaties:

'Het niveau van het discours'

'Het land van de Minderheden'

'De Decaf Era'

'De Jacht'

'De Ogen van Oedipus'

'The Eighthies'