Het zou goed zijn als kritische journalisten dat onderscheid zouden maken tussen kennis en geloof, en de wetenschappelijke ballonnetjes zouden doorprikken die de politieke retoriek tot verheven niveaus moeten dragen.
Bart De Wever verwijst om de haverklap naar ‘de wetenschap’ of naar wetenschappelijke argumenten. Journalisten stellen haast nooit vragen naar die wetenschap, die in vele gevallen niet bestaat of precies het tegenovergestelde beweert. Ze zouden dat beter maar eens beginnen doen.
Recent publiceerde Bart De Wever in De Standaard een column waarin hij het schrappen van het woord ‘allochtoon’ door De Morgen op de korrel nam. Hij vond dat een pathetisch gebaar van de redactie, en verwees als steun daarvoor naar de wetenschap. We citeren:
“De achterliggende redenering is daarmee goed samengevat: taal maakt de werkelijkheid. Dat is een opmerkelijke redenering, want ze druist in tegen het acquis van enkele honderden jaren analytische taalfilosofie, waarin taal wordt beschouwd als een middel om de werkelijkheid te beschrijven.”
Een mikmak
Hij begaat hier een eerste blunder. De analytische taalfilosofie is een constructie uit de negentiende eeuw en is dus niet ‘enkele honderden jaren’ oud. Wat daarop volgt is een mikmak van elementen bijeen gegraaid uit De Wevers zonder twijfel gestoffeerde bibliotheek. Hij begint bij Wittgenstein:
“Waarover men niet spreken kan, daarover doet men er beter het zwijgen toe', zo vatte Ludwig Wittgenstein samen dat we gedoemd zijn om te falen in onze pogingen om met taal de totale werkelijkheid te beschrijven. Derhalve is taalgebruik niet neutraal, want het bepaalt hoe we de beschreven werkelijkheid interpreteren.”
De werkelijkheid interpreteren is niet hetzelfde als ze “maken” of veranderen voor De Wever. Hij zet dit argument aan het eind kracht bij met het volgende citaat, een zoveelste schalkse sneer naar links:
“Misschien moeten progressieve lieden er hun Karl Marx maar eens op nalezen: het komt er niet op aan de werkelijkheid te interpreteren, het komt er op aan ze te veranderen.”
En een interpretatie is dus geen verandering van de wereld, volgens De Wever. Tussendoor verwijst hij echter wel uitgebreid naar Noam Chomsky en zijn these over propaganda en manipulatie. Het systematisch benoemen van de werkelijkheid heeft een politiek effect, volgens Chomsky – het schept een hegemonie, een pensee unique en dus een politiek feit, een politieke realiteit. De these van Chomsky is dan ook volkomen tegengesteld aan de stelling die De Wever hier wil argumenteren.
Politieke benoemingen
En dat is niet alles: we kennen ook de zogenaamde ‘Whorfiaanse effecten’. Iets op een bepaalde manier benoemen schept een handelingsmodel. We handelen dus in overeenstemming met de wijze waarop we dingen benoemen. Wanneer we ‘migranten’ bijvoorbeeld als een ‘probleem’ benoemen, dan gaan we migranten als probleemgevallen behandelen. Wanneer we een gewapende opstand benoemen als een ‘bevrijdingsbeweging’ of als een ‘rebellie’ dan heeft dat enorme gevolgen: in het eerste geval mag men steun van bondgenoten verwachten, in het tweede geval ligt dit niet voor de hand. En wie in een rechtbank als ‘schuldig’ benoemd wordt gaat naar de petoet, terwijl de ‘onschuldige’ vrijuit gaat.
Politiek zit afgeladen vol met zo’n ‘benoemingskwesties’, en De Wever is er zelf een meester van. Denk aan zijn ‘twee democratieën’ beeld, dat binnen de kortste keren als een realiteit in de hoofden van velen is gaan leven. Even goed: de ‘obesitas-regering’ en de ‘tsunami van nieuwe lasten’. Elk van deze woorden is gekozen precies omdat ze een realiteit scheppen en een handelingspatroon losmaken. De Wever is in wezen een volbloed Whorfiaan.
Wetenschap als zever
Wat De Wever in De Standaard schreef is dus lulkoek, en het is interessant, zowel als irritant, te zien dat hij bij die lulkoek de wetenschap inroept als schild. Hij doet dit geregeld. Voor de zomer had hij het over de losgeslagen onderwijscultuur in dit land, gericht op creativiteit en niet op discipline, en hij wist te vertellen dat die nadruk op creativiteit door ‘de wetenschap weerlegd’ was. Welke wetenschap? Op welke eminente geleerden en grote studies baseert de heer De Wever zich? Welke doorslaggevende wetenschappelijke resultaten geven hem het gezag dat hij opeist in die uitspraak?
Geen enkele. Alle ernstige studies spreken zijn standpunt tegen. Kinderen leren wel degelijk meer, sneller en beter wanneer de leermethode afgesteld is op creativiteit in plaats van op discipline en herhaling. Alle ernstige studies, terzijde, wijzen daardoor ook op het belang van een meertalige opvoeding, op het potentieel van online games en andere nieuwe vormen van vermaak, op het belang van afwisseling in de leeromgeving en ga zo maar voort. De ernstige wetenschap geeft De Wever eigenlijk vrij systematisch ongelijk en houdt een pleidooi voor zaken waaraan De Wever een bloedhekel heeft.
Geen kennis maar geloof
Geen enkele journalist vraagt hem echter naar de details van de wetenschap die hij aanhaalt. Zo ver gaat de kritische journalistiek in dit land niet, en men aanvaardt dus dat hij straffe argumenten laat schuilgaan achter een scherm van geloofwaardigheid. Wie dit scherm van dichterbij bekijkt stelt vast dat De Wever de wetenschap gewoonweg willekeurig inroept, telkens wanneer hij iets kordaats en radicaals wil meedelen. Het is een spelletje dat wetenschap puur vormelijk gebruikt als deel van standpunten die niets met kennis te maken hebben en alles met geloof.
In zijn column in De Standaard zit het geloof in een piepklein zinnetje dat hij naar het einde toe geeft:
“Wie een gemeenschap wil vormen moet haar leden aan elkaar smeden tot een gedeelde publieke cultuur in de werkelijkheid.”
Hier is de ‘morele gemeenschap’ die De Wever schetst in zijn boekje ‘Werkbare Waarden’: een ouderwetse nationalistische visie die teruggaat tot Herder en Edmund Burke.
Noteer twee dingen. Een: de term “gedeelde publieke cultuur” is alweer een ‘politieke benoeming’, een term gekozen om er een werkelijkheid mee te scheppen. En die werkelijkheid is er al, ze ligt ten grondslag aan het beleid van ‘lik op stuk’ dat in Antwerpen – in weerwil van wat Janssens beweert – een onderscheid maakt tussen zij die zich ‘gedragen zoals ons’ en zij die dat niet doen. Het gebruik van dit begrip is in essentie dus simpelweg een voorbeeld van wat De Wever aan De Morgen verwijt. Ziedaar zijn coherentie en helderheid: je zegt zwart zowel als wit, en achteraf zeg je dat zoiets nu net aantoont dat je een ‘genuanceerd standpunt’ hebt.
Twee: voor het geloof dat De Wever in dat kleine zinnetje belijdt zal hij vergeefs zoeken naar gezaghebbende wetenschappelijke steun. De reden is eenvoudig: dit is een geloofskwestie en niets anders. En wetenschap kan veel, maar het heeft nog niet veel doorslaggevend bewijs geleverd voor dit geloof.
Banaal nationalisme is niet gelijk aan gematigd nationalisme
Als voorbeeld kunnen we de column van De Wever aanhalen die hij twee weken terug publiceerde. De Wever stoffeert zijn column ‘Merkels gelijk’, met de inzichten van Michael Billig. Daarin suggereert De Wever dat hij de theorie van Billig onderschrijft, meer nog dat zijn nationalistisch project in lijn is met de wetenschap. Billig is een van de prominente wetenschappelijke stemmen als het over nationalisme gaat; zijn werk “Banal Nationalism” is een standaardwerk. Het feit dat De Wever Billig met instemming citeert doet vermoeden dat De Wever’s nationalisme dan ook gematigd is en wetenschappelijk onderbouwd. De feiten zijn terug complexer dan De Wever laat uitschijnen. Laten we even overlopen wat De Wever correct verstaan heeft uit het standaardwerk van Billig en wat hij steeds opnieuw vergeet te vermelden.
Billig benadrukt in dat werk dat nationalisme inderdaad niet alleen het monopolie is van extreemrechts of expliciet nationalistische partijen, maar dat zeker het nationalisme van gevestigde staten een ‘banaal nationalisme’ is of beter een hegemonisch nationalisme. Een nationalisme dat dag in, dag uit gereproduceerd wordt via schijnbaar banale zaken. Dat nationalisme roept geen controverse op, maar wordt gezien als ‘normaal’. Hiermee herhaalt Billig wat Barthes al in 1957 vaststelde: de wapperende vlag aan het stadshuis, waar niemand bij stilstaat, toont het hegemonische karakter van het nationalisme aan.
Dergelijk banaal nationalisme, de niet controversiële uitingen van nationalisme zijn niet onbelangrijk, het tegendeel is waar: ze tonen net de macht van die nationalistische ideologie. De Wever heeft van Billig geleerd hoe een hegemonisch nationalisme er uitziet en wat de instrumenten zijn om zo’n nationalisme te hegemoniseren. Concreet gaat het over zaken als het logo op het officiële briefpapier van de staat, de munten, het nationalistische frame van waaruit men bericht in het journaal, de impliciete nationalistische uitgangspunten in politieke speeches (wij) en beleidsplannen, …
N-VA zet al enkele jaren alles in op het banaal maken van het Vlaams nationalisme. Dat is ook de reden waarom N-VA een tijd terug fulmineerde dat de VRT, door programma’s uit te zenden als Made in Belgium of door Belgavox te sponseren, haar natievormende rol niet meer opneemt. Die Vlaamse ‘framing’ zoals Bracke het noemt, dat is wat N-VA verstaat als neutrale berichtgeving. Kortom, de Vlaamse natie moet voor N-VA het dominante frame zijn van waaruit alle berichtgeving moet vertrekken. Dat is immers een voorwaarde om zo’n banaal nationalisme te realiseren.
Voordat men zo’n banaal nationalisme kan realiseren, is het van groot belang dat dat nationalistisch project geen verzet oproept: dat het door de bevolking begrepen wordt als iets gematigds, neutraals en feitelijks. Daarom indexeert N-VA haar project steevast als in lijn met de wetenschap en bij associatie als gematigd. Daarom ook dat De Wever steevast slechts één element citeert uit het werk van Billig: namelijk hoe zo’n banaal nationalisme eruit ziet. Hij laat echter na om te citeren dat ook dat banaal nationalisme volgens Billig helemaal niet ongevaarlijk is, of vrij van de zonden van het radicale nationalisme. Integendeel. Billig schrijft letterlijk:
‘Het zou fout zijn te veronderstellen dat ‘banaal nationalisme’ goedaardig zou zijn omdat het een geruststellende normaliteit heeft of omdat het lijkt alsof het de gewelddadige passies van extreemrechts niet deelt. Zoals Hannah Arendt (1963) al benadrukte, is banaliteit niet gelijk aan onschuld.’
Meer nog, zo vervolgt Billig, het banaal nationalisme komt net zoals het radicale nationalisme met de constructie van ‘een ander’ en die ander(e natie) kan al snel antagonistisch worden.
Het enige verschil tussen het banale en radicale, expliciete nationalisme is, dat bij een banaal nationalisme de bevolking al door en door overtuigd is van de nationale identiteit en het nationale belang, aldus Billig. De natie is dan een nulpunt van waaruit en waarbinnen elke redenering plaats vindt. Ze wordt niet meer in vraag gesteld. Dat betekent echter niet dat dat nationalisme er niet meer is of dat het ongevaarlijk zou zijn. Integendeel, zo beargumenteert Billig, ze is dan klaar, indien nodig, om die natie en de wereldorde van naties met geweld te verdedigen. Het betekent ook niet dat dit banaal nationalisme uitsluiting en discriminatie van minderheden uitsluit. Weer integendeel: net doordat het nationalisme dan het begin en het eindpunt is van elke argumentatie en beleidsdaad, wordt uitsluiting al snel als normaal gezien. Het primaat van de natie staat dan voorop, niet de rechten van mensen. En terug zien we hoe De Wever de wetenschap inzet als legitimatie voor zijn project. Dat die wetenschap compleet geperverteerd worden in dit proces is bijzaak voor De Wever. In de strijd voor de Vlaamse natie is blijkbaar alles geoorloofd.
De vierde macht en de kritische blik op de politiek
Als radicale rechtse nationalisten instemmend topwetenschappers citeren over nationalisme, taalfilosofie en de media, dan zou er op zijn minst wat kritisch wantrouwen moeten groeien. Een goede journalist (om de categorisering van De Wever te gebruiken) is een kritisch journalist die niet zomaar slikt wat politici debiteren. Het zou goed zijn als kritische journalisten dat onderscheid zouden maken tussen kennis en geloof, en de wetenschappelijke ballonnetjes zouden doorprikken die de politieke retoriek tot verheven niveaus moeten dragen.
Hoe ze dat moeten doen? Het is eenvoudig: ze moeten gewoon vragen “kan U dat wat nader toelichten?” En ze kunnen daarna misschien eens hun job doen en een wetenschapper bellen voor verificatie. Want wie wetenschap inroept in politieke argumenten moet verdragen dat wetenschappers zich daarover uitspreken.
Links
http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=DMF20120924_00309…
http://www.dewereldmorgen.be/artikels/2011/12/28/bart-de-wevers-werkbar…
http://www.standaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=DMF20120910_00291…
Jan Blommaert is Hoogleraar Taal, Cultuur en Globalisering aan de Universiteit van Tilburg, en Directeur van Babylon, Center for the Study of the Multicultural Society aan dezelfde universiteit. Hij schreef samen met prof. dr. Jef Verschueren onder andere: Het Belgisch Migrantendebat, Antiracisme, Van blok tot Bouwsteen en Debating Diversity. Daarnaast is hij de auteur van verschillende boeken zoals: Discourse, Ik stel vast, De crisis van de democratie en zijn laatste pennevrucht: The Sociolinguistics of Globalization.
Ico Maly is coördinator van Kif Kif. Onder zijn redactie verscheen eerder Cultu(u)rENpolitiek, dat in 2008 De Groene Waterman Publieksprijs won. Hij schreef ook De beschavingsmachine (EPO, 2009). In het najaar verschijnt zijn nieuwste boek. N-VA. Analyse van een politieke ideologie (EPO, 2012) is zijn doctoraat (Universiteit Tilburg).