Oké, waar waren we gebleven? We waren nog steeds niet in het vliegtuig geraakt, zekers? Maar laten we toch maar op een andere manier te werk gaan. Een flash forward. Tijd is een relatief begrip. Een Joodse westerling met de naam Albert Einstein heeft ons daar terug mee geconfronteerd, al wisten medicijnmannen dat al van het begin der tijden.
Landen in Kinshasa was de moment om mijn sensoren op hun hoogste vermogen te zetten. Alert zijn, Oli! Als een spin met tientallen ogen defensief in mijn web. Waar zijn mijn dollars, mijn paspoort, mijn inentingenboekje? Waar is mijn muggenmelk? Hé, waarom staat die zwarte al recht, we staan nog niet stil! “HO, HO, HO!” roept een peloton passagiers, nog voor de stewardessen kunnen ingrijpen. Is dit de luchthaven van Ndjili, waar David Van Reybrouck maanden later gedurende een lezing over zou zeggen dat landen hier geen lachertje is, en wat ik toen nog niet wist, maar uiteraard wel voor vreesde ...
“Waar zijn mijn koffers? Godverdomme! Het zal toch niet waar zijn.” Ha, ha, ik had wel al mijn koffers, en de wanhoop in de stem van één van mijn vrienden lokte niet de te verwachten empathie uit. Débrouillez-vous! Article quinze volop in praktijk na exact een uurtje op Congolese bodem geland te zijn. De controle-freak die ik ooit geweest ben, stierf duizend doden. Hé, wat doet die mens met zijn witte jas naast me? Wat doe ik hier? Ik had naar de Canarische Eilanden kunnen gaan: surfen met geile Britse wijven ...
Gedachtensprong: een ploegmaat van me had voor de reis een doos condooms gekregen die helemaal leeg moest! Wel, op dat vlak zijn we van een kaal reis teruggekomen. AIDS of le SIDA dat daar (ja, dààr, Afrika) meesmuilend Syndrome Inventé pour Décourager l’Amour wordt genoemd, tiert welig op het zwarte continent, maar met promiscuïteit ben ik hier niet geconfronteerd geweest. Wel integendeel, religie is hier zo alomtegenwoordig dat ik visioenen kreeg van kwezeltjes, begijntjes en tante nonnekes.
En dan nog iets, om even de zintuigen aan het werk te zetten, en het te hebben over feromonen en aantrek. Ik herinner me een hele knappe Congolese vrouw die naar westerse normen te hard naar zweet rook wat haar minder aantrekkelijk maakte. Ik herinner me ook de vrouwen met haargroei waar wij het liever niet zien: op de benen, in het gelaat, op de borstkas. Maar ik zou liegen als ik niet momenten had dat ik vrouwen zag waar ik wel had op kunnen vallen. En dan ga ik een stap verder: vaak waren dat de jongere meisjes. Gelukkig is mijn geweten en zelfbeheersing nog van dien aard dat een Jef Geeraertske doen niet tot de opties behoorde.
Oké, genoeg over dit onderwerp voor de moment. Uiteindelijk zijn we dan met een deel van onze bagage in een auto beland op weg naar ons huisje. Tien Kuifjes waren terug in Congo! En die eerste aanblik vergeet ik nooit: het was pikdonker en geen ster te bekennen aan de hemel. Niet omdat het bewolkt was, maar overdag zou al snel duidelijk worden dat over deze stad zo’n smog hangt dat het zogenaamd ‘natuurlijke’ Afrika hier ver te zoeken is.
Kinshasa, miljoenenstad! En ik leek in Mad Max II beland te zijn: contouren van vervallen huisjes, wegen van verbrijzeld asfalt met overal zwerfvuil en schimmige figuren rond kampvuren. Wat is die geur? Verbrande rubber? Plastiek? Deze geur zou ons zeventien dagen achtervolgen, en volgens mij is de lucht er verantwoordelijk voor geweest dat ik na dertig jaar terug blond haar had.
Hoe zou deze stad eruit zien overdag? Wordt het hier ooit dag? Is hier ooit een atoombom ontploft? Of een ramp gebeurd met een kerncentrale? Heeft Congo kerncentrales? Of Afrika überhaupt? Uranium komt in ieder geval van hier, net zoals napalm: vraag dat maar aan Hiroshima en Saigon.
Jezus, ik moet hier nog zeventien dagen zitten, en ik word hier nu al knetter. Focus! Adem!
Hé, is dat zwarte meisje met me aan het flirten? Dat nichtje van de bruidegom dat me wou helpen dragen met mijn koffers, maar dat ik niet toestond omdat ik niet wist wie ze was, en bang was dat ze ermee zou gaan lopen (een koffer van vijfendertig kilo, yeah, right) of geld zou vragen.
Rue des Anciens Combattants, was dat niet waar onze nieuwe thuishaven zou zijn? Man, hoelang waren we nu al aan het rijden? Ik was moe, ik wou slapen, die eerste, eeuwig onuitwisbare indrukken verwerken. En eten, en drinken, mijn medicatie slikken, ...
_________________________________________________________________________
Waar ben ik, wie ben ik? Wie ligt er naast me? Wat is dat geluid? Is dat een kat die levend gevild wordt? Een chimpansee, een blanke? De geur van Deet prikkelt mijn neusgaten, en ik realiseer me dat de bruidegom naast me ligt, omdat die nog niet met zijn aanstaande bruid mocht slapen. Geen muskietennet, grmmm, de controle-freak in mij protesteert mild. In mijn mond nog de nasmaak van onze veel te late eerste Congolese maaltijd: gezouten vis, taaie kip, maniok met pindasaus, foufou (gemalen maniokwortel die van textuur doet denken aan Mousseline-aardappelpuree), chiquan (in de grond op sintels afgebakken maniokwortel die dan weer aan marsepein doet denken of Griekse lokoum, maar dan niet van smaak) en pigment die zo pikant was dat ik van binnenuit brandwonden kreeg op mijn huid door dit allesdodende goedje uit te zweten. Gelukkig was er een grenadine-achtig drankje genaamd Vtal’O in een fles van 675ml dat ze zo gekoeld hadden gekregen dat ik mijn verloren vochtreserves onmiddellijk kon aanvullen en mijn brandend gehemelte kon blussen.
Maar wat was dat geluid nu toch? En is het echt al licht? Ik begon het vermoeden te krijgen dat wat ik hoorde een kerk was. Maar dat waren geen klokken, of toch geen echte. Nee, dit was een onder Mobutu opgetrokken artefact dat door middel van een elektronisch geluidssysteem klokken moest nabootsen om de mensen aan te sporen wakker te worden en te gaan werken tot meerdere glorie van Zaïre. Alleen was dit na dertig jaar zo vals gaan klinken dat het door merg en been ging, en je je uit pure wanhoop van een klif wou storten. Zeventien dagen, of zijn het er ondertussen nog maar zestien? Soit, ik was ondertussen klaarwakker en herinnerde mij onze eerste plichtpleging: het was zondag en we moesten naar de kerkdienst. Het huwelijk zou aangekondigd worden en de familie wou de Belgen wel eens zien.
De Belgen ... Hoe zouden ze ons nog noemen? Mundele, blanken, maar ook ‘nos oncles’. Beren van zwarten in wiens kolenschuppen mijn werkloze handjes verschrompelden en mannen die lichamelijker en geestelijker volwassener waren dan ik ooit zou zijn, die mij hun ‘oncle’ noemden? Met dank aan Leopold ‘fucking’ II. Quel héritage.
De avond ervoor had een bont gezelschap van familieleden van zowel de bruid als de bruidegom, hun respectievelijke vrienden, kennissen en buren ons al als prinsen ontvangen (Hoe zou ik het andersom doen?). Een oudere dame had ons toen al in levende lijve in contact gebracht met de spiritualiteit van onze nieuwe omgeving door een bezwerend, extatisch gebed dat me aan voodoo deed denken maar ook aan de strip over de 19de eeuwse Nietzsche die ik op het vliegtuig gelezen had en waarin het volgende stond: “God is dood!”
Wel, in Congo was Hij overduidelijk nog springlevend. Maar hier maakte de Tijd dan ook vreemde sprongen. In dit land van pioniers en kolonisten is niet duidelijk wie nu feitelijk voorloopt en wie achter. Maar het was Jezus die zei dat de laatsten de eersten zullen zijn, en voor Hem had zelfs Nietzsche ontzag.