CONGO en ik #5

Het duurt lang voor ik ontdooi. Ik ben als de dood voor moeizame gesprekken, al is dit heel subjectief uiteraard, en nu moet u weten dat mijn Frans niet van academisch niveau is. Dat heeft ervoor gezorgd dat ik een sterk vermijdingsgedrag vertoond heb in mijn contact met de lokale bevolking.
CONGO en ik #5

En dan voel ik me opnieuw een bloedzuigende blanke die frivool en zonder gêne door dit leven dartelt, terwijl mijn zwarte neef wacht tot een barrière smelt als sneeuw voor de zon. Blijft wachten. En wachten.

 

Ik moet iets bekennen. Het duurt lang voor ik ontdooi. Ik ben als de dood voor moeizame gesprekken, al is dit heel subjectief uiteraard, en nu moet u weten dat mijn Frans niet van academisch niveau is. Dat heeft ervoor gezorgd dat ik een sterk vermijdingsgedrag vertoond heb in mijn contact met de lokale bevolking. Ik heb me in een nauw anoniem hoekje genesteld en dit vreemde, nieuwe universum geobserveerd als een behaviorist. Puur aan de hand van speculatieve vermoedens heb ik hier dan een wereld uit gefabriceerd die ik even goed en meer waarheidsgetrouw had kunnen construeren door een babbeltje te slaan, hoe moeizaam ook.

Hiertoe hadden we zeker de kans: je kan je niet voorstellen aan hoeveel feesten we hebben deelgenomen, of hoe vaak we de dansvloer onveilig hebben gemaakt. En jammer genoeg zijn deze herinneringen zo vaag. Vraag me niet meer achter de familiale banden of wie nu de broer, zus, oom of tante is van wie, of welke respectievelijke jobs ze doen, ik heb er geen flauw benul van. Het zijn andere mijmeringen die hun sporen hebben nagelaten in kneedbare hersenkronkels.

Ik herinner me de albino-gitarist van het kerkkoor, de vogeltjes die vrij en onbevangen door openingen de kerk in en uitvlogen en het sermoen van de pastoor opfleurden met getsjilp, zoals alleen Gods’ gevederde schepselen dat kunnen. De Congolees die me op de dansvloer duidelijk maakte dat Noord-Afrikanen dansen met hun schouders, Centraal-Afrikanen met hun heupen en bekken, en Zuid-Afrikanen met hun benen, of het continent ritmisch weerspiegeld in het dansende lijf.

Ik heb Congo beleefd en recupereer elke dag opnieuw wat ik kan gebruiken en nodig heb om op dezelfde maatschappelijke ladder te blijven staan of hogerop te geraken. En dan voel ik me opnieuw een bloedzuigende blanke die frivool en zonder gêne door dit leven dartelt, terwijl mijn zwarte neef wacht tot een barrière smelt als sneeuw voor de zon. Blijft wachten. En wachten.

Ik wil me herinneren waar die foto gebleven is van mij en de enige vrouw die interesse in mij heeft getoond. Digitale foto’s genoeg maar dit is er één op pellicule. Heb ik die in dat woordenboekje Lingala - Engels van de bib laten zitten? Of in die strip over Nietzsche?

Ik herinner me de eerste wandeling in daglicht op vrije voeten, en de fantasie dat we onmiddellijk een menigte zouden aantrekken omwille van onze attractieve waarde. Maar niets van dat alles, de Congolezen waren meer geïnteresseerd in de fontein die de Chinezen recentelijk hadden aangelegd.

Haha, herinnering, eensklaps, plots getriggerd door die Chinezen. We hebben allemaal wel een bijnaam gekregen na die reis, de ene al wat denigrerender dan de andere. Soms hadden we die van de Congolezen gekregen: Chuck Norris, Forlan, Jésus Christ, Cristiano Ronaldo, Michael Ballack, ... Soms gaven we er aan mekaar: Popeye, Uncle Fester, Averell, de Witte Brombeer, Krijsend naar de Horizon, Frodo, ... En natuurlijk gaven we de Congolezen bijnamen: de Zwarte Brombeer, Steven Appiah, Frisbee, het Vliegende Projectiel, Ghuylain Prost, Shrek, ...

Man, wat zijn wij blanken toch waardenloos en decadent: ik herinner me het kinderachtige spelletje van de propellor, of te wel trachten respectloos of studentikoos onze penis en plein public te flashen zonder betrapt te worden. Of de dronken jacht op vettige kakkerlakken.

Ik herinner me het eten van insecten, en het feit dat ze proefden zoals ik vreesde.

Ik herinner me de jonge zwarte kindjes die ons “Ni hao!” achterna riepen wat klaarblijkelijk Chinees is voor goeiedag.Of de spaghetti bolognaise in Matadi met Corned Beef, die ik nu nog af en toe thuis klaarmaak.

Ik herinner me de eerste douche in België na me zeventien dagen moedwillig gewassen te hebben uit een emmertje , en de dodemansslaap in het vliegtuig naar huis toen ik wakker werd met een Libische maaltijd van gezouten vis voor mijn neus, die daar klaarblijkelijk al een tijdje stond af te koelen, maar ik was te ver heen en naar’t schijnt niet wakker te krijgen.

Mijmeringen.

Het pissijn in de luchthaven dat veel te hoog hing zodat ik op mijn tippen moest staan om de wetten der zwaartekracht niet al te danig te tarten en mijn kamelenharen schoenen.
Het veel te mooie witte presidentiële paleis in schril contrast met het appartementsgebouw zonder ramen of deuren waar mensen zonder privé woonden en leefden.
De stokoude Renaults en camionettes met reclame voor ’t IJsboerke en hun veel te hoge ralenti die ervoor zorgde dat ze op één dag zoveel naft verstookten als een huidige westerse spliksplinternieuwe wagen op een maand, en verklaart waarom de smog slechts een troebel zonnetje toelaat boven Kinshasa, en we helemaal niet bruin maar wel blond terug naar Veiligland keerden. In schril contrast daarmee de sporadische Hummer en Jaguar, of de limousine van ons bruidskoppel, met de weliswaar nogal platte banden.

Ja, het komt allemaal terug.

De wielerwedstrijd in hartje Kinshasa te midden van het geschifte verkeer, en die gek op zijn rolschaatsen achter een pick-up. Rijdend op straten de naam niet waardig.
De aap die dienst deed als waakhond en met een touw was vastgemaakt aan een vrachtwagen.
De allervriendelijkste Congolees die we tweemaal tegen het lijf liepen in hartje Matadi en die in België was geweest.
Het zwemmen in de rivier aan het Bonobo Refuge Centre.
De verontwaardiging en het “Mais, ça c’est pas normal ici.” in een café omdat één van ons was gaan kakken waar het niet mocht, terwijl de rest van ons aan het smelten was in de stadskern, ons afvragend wat er nu weer aan de hand was.
De prediker op de bus van Matadi terug naar Kin, zijn zangerig geprevel en de dollartekens in zijn ogen: een uur aan een stuk ‘Merci, Jésu!’ terwijl een misplaatste bananenstronk mijn achterwerk deed verkrampen en me binnensmonds deed vloeken als een ketter.
Of de elektricien die als een acrobaat zonder circus behendig van lantaarnpaal naar lantaarnpaal klom zonder ladder of zekering …

Herinneringen zijn nochtans niet te betrouwen. Of je gebeurtenissen nu mooier voorstelt dan ze in werkelijkheid waren, of juist lelijker, speelt geen rol, vervlogen en vervaagde zinnebeelden in je hersenen worden ingekleurd door je agenda en onderbewustzijn.

Zo herinner ik mij ook het beklimmen van de Congolese Tourmalet, Mont Ventoux, Alpe d’Huez, Angliru, … Te voet, in Matadi, op weg naar het Belvédère, met uitzicht over de havenstad, met een tropische zon op mijn kanis, en twee weken Afrika in mijn lijf, in mijn hart en in mijn hoofd. Ik weet hoe een wielrenner zich moet voelen, als hij aangemoedigd wordt tijdens zijn calvarietocht, want ons is daar en toen hetzelfde overkomen: elk kraampje hetzelfde ritueel. Een zwarte die Mundele roept, zijn duim vragend opsteekt en vervolgens naar boven wijst. En ik, als de paus van Rome zelf, wuivend en kruistekens makend, als ze me weer eens Jésus Christ noemden, ‘Que Dieu vous bénisse!’. Hallucinante beklimming, met een godganse dag het gezelschap van een regen gesmolten plastic, grijs als een ordinaire vuilniszak. En die typische smog-geur die we herkenden van Kinshasa. Alomtegenwoordig in het ongerepte Afrika.

Zo zie ik het voor mij, maar hoe het voor de rest van het reisgezelschap geweest is, is voer voor speculatie, want zijn naast herinneringen woorden niet even onbetrouwbaar?

Ik geloof ook niet in foto’s, film is een ander verhaal. Zo hadden we spectaculair beeldmateriaal van de antieke kranen in de haven die wonderwel krakend, puffend en piepend werkten, maar het fototoestel die die bits en bytes opgeslagen heeft, is nooit terug in België geraakt. Echt van belang is dat ook niet. Congo moet je in levende lijve ondergaan. Al de rest telt niet. Ik ben niet rouwig dat ik die foto van mijn enige Congolese muze niet meer terugvind: ze zit in mijn hoofd, hart en ziel, en al hebben we slechts gedanst haar geur blijft voorgoed in mijn neus.

En zo blijkt het meest ontastbare niet meer van mij af te pakken.