Het debat rond onderwijshervorming: alles blijft hetzelfde, ook de kritieken

Door de discussies rond de betrokkenheid van allochtone ouders van de afgelopen week, verliezen we blijkbaar uit het oog dat de noodzakelijke en broodnodige onderwijshervormingen geheel achterwege blijven.

De afgelopen twee weken was er heel wat debat over het Vlaamse onderwijs. Vooral minister Crevits’ uitspraken over het vermeende gebrek aan betrokkenheid van allochtone ouders zorgde voor verhitte discussies in zowel de media als het parlement. Door ons echter collectief blind te staren op dergelijke specifieke kwesties – die in realiteit daarenboven helemaal niet zo’n probleem zijn als de minister verondersteld – verliezen we al even collectief uit het dat de broodnodige onderwijshervormingen geheel achterweg blijven.

De recente bijsturingen van het onderwijs bevatten dan ook niet veel nieuws. Meer nog, de kritieken erop en de wijze waarop allerhande experten oproepen om het Vlaamse onderwijs dringend structureel anders aan te pakken, vallen opnieuw in herhaling.

 

Ongelijkheid

Alles begint met onze visie op (on)gelijkheid. Sommige politici stellen dat kinderen nu eenmaal anders zijn en dat ze van meet af aan over verschillende capaciteiten beschikken. Wanneer we hen allemaal in dezelfde klassen samen houden, dan zal dat het niveau volgens hen zienderogen dalen. De kritiek op het watervalsysteem beantwoorden ze door te stellen dat we moeten ophouden het als zodanig te benoemen omdat dit stigmatiserend werkt. Maar ‘de dingen benoemen’, was dat niet één van de stokpaardjes van diezelfde politici?

Het debat over ongelijkheid hoort zich echter niet te focussen op misplaatst egalitarisme (‘iedereen heeft verschillende talenten en capaciteiten’), en moet zich wel op de structurele ongelijkheid richten. Het feit is en blijft immers dat je sociale afkomst je schoolloopbaan met grote zekerheid kan voorspellen.

In de laatste paar PISA-onderzoeken werd het dan ook telkens opnieuw bevestigd: we werken de reële ongelijkheid in ons onderwijssysteem niet voldoende weg.
 

OVDS-debat

Dat alles werd op dinsdag 21 februari ook besproken tijdens een debatavond van OVDS Antwerpen: "Wat na de onderwijshervorming?". OVDS stelde zichzelf voor als een organisatie die onderwijs als een middel ziet om ongelijkheid te bestrijden. De hervorming zag ze als een uitstekende kans om dat waar te maken. Raf De Weerdt (algemeen secretaris ACOD-onderwijs), Koen Wils (secretaris secundair onderwijs COC, Christelijke Onderwijscentrale) en Peter De Koning (OVDS) gingen daarover met elkaar in gesprek.

Van meet af aan, echter, werd duidelijk dat de huidige onderwijshervorming ‘haar kans niet greep’. Alle panelleden bleken het eens over het feit dat de huidige ‘onderwijshervorming’ eerder een bijsturing, een aanpassing of zelfs louter een besparingsmaatregel kan genoemd worden. Hoewel ‘de grote onderwijshervorming’ veelbelovend klinkt, zal er in de praktijk niet veel veranderen.


Gebreken van het onderwijssysteem

De beoogde ‘brede eerste graad’, bijvoorbeeld, zou het uitstellen van een studiekeuze bevorderen en leerlingen tijd geven om hun voorkeuren te ontdekken. Maar de werkelijkheid is anders. ‘Misschien wordt de studiekeuze uiteindelijk zelfs vervroegd’, stelde Koen Wils.

Ook het watervalsysteem blijft bestaan, zij het dan met termen als ‘opstroom’, en ‘zalmmodel’ waarmee bedoeld wordt dat leerlingen tegen de stroom kunnen inzwemmen, van B naar A dus. De schotten tussen de verschillende onderwijsniveau’s worden geenszins herdacht. In een ASO-school zien jongeren vanaf 12 jaar geen arbeider meer, soms tot ver in hun volwassen leven. Dit soort onderwijskundige segregatie werkt wereldvreemdheid en elitair denken in de hand.

Peter De Koning stelde daarnaast ook de etnisch-culturele segregatie aan de kaak. De scholen buiten de stad trekken immers alle witte kinderen weg (door de vrije schoolkeuze), zodat binnen de stad de kinderen niet meer met elkaar naar school gaan en geen contact meer hebben met elkaar. Volgens De Koning is het duidelijk dat deze segregatie de reeds aanwezige intolerantie vergroot maar op dergelijke problematieken biedt de ‘hervorming’ geen antwoord.

 

Economische en politieke druk

Een positieve noot was te horen toen men de curriculum-dossiers besprak. Deze zouden immers voor meer duidelijkheid zorgen rond de inhoud van elke richting. Al werd meteen ook bevraagd of het de taak is van het onderwijs om jongeren volledig klaar te stomen voor de arbeidsmarkt. Het lijkt logischer ze veeleer ‘klaar te stomen’ voor de samenleving. De invloed van het bedrijfsleven op het onderwijs en de ‘economische bril’ waarmee sommigen naar onderwijs kijken, overschaduwt volgens Peter De Koning dan ook het feit dat onderwijs een maatschappelijke functie heeft. Jongeren die noch handig zijn noch goed abstract kunnen denken, vallen daardoor al snel uit de boot. Werkelijk domein-overschrijdende scholen zouden dit kunnen opvangen.

Tot slot bekritiseerde het panel ook de politieke druk die op het hele debat werd gezet (vooral op het behoud van een aantal zaken). De reeds vermeldde problematieken evenals vele andere heikele punten die al jaren door onderwijsexperts worden benadrukt, worden telkens weer aan de kant geschoven. De noodzaak om studiekeuzes uit te stellen, het belang van de maatschappelijke rol van de school, het invoeren van meer polytechnisch onderwijs waar men ‘denkers’ en ‘doeners’ niet radicaal van elkaar gaat scheiden, de wens om alle leerlingen een meer veelzijdige vorming te geven, het nut van een brede eerste graad… het wordt allemaal worden al jarenlang herhaald. Maar ondertussen blijft Vlaanderen volgens de PISA-rapporten slecht scoren op het gebied van ongelijkheid in het onderwijs en blijft de wil om werkelijke hervormingen door te voeren geheel achterwege.