Het Hoofddekseldebat op de Karel de Grote-Hogeschool: een samenleving voor iedereen?

Op vrijdag 29 oktober organiseerde een groep studenten van de KdG-Hogeschool een hoofddekseldebat. In het panel zaten Chris Weyns (Katholiek Onderwijs), Wim Vercruyssen (GO!), Aysel Bayraktar (pedagoog) en Maarten Boudry (wetenschapsfilosoof aan UGent).

Op vrijdag 29 oktober organiseerde een groep studenten van de KdG-Hogeschool een hoofddekseldebat. In het panel zaten Chris Weyns (Katholiek Onderwijs), Wim Vercruyssen (GO!), Aysel Bayraktar (pedagoog) en Maarten Boudry (wetenschapsfilosoof aan UGent).

De stelling luidde als volgt: Heeft een hoofddekselverbod invloed op het presteren van jongeren in het onderwijs?

Hoe kan het dat de basisrechten van zoveel mensen ontnomen worden? Dat meisjes met een hoofddoek geen stage kunnen lopen waar ze dat willen, een plaats waar ze hun talenten kunnen inzetten en deze verder kunnen ontwikkelen? Hoe komt het dat jongeren vanuit de sikh gemeenschap hun tulband moeten afzetten voor ze les mogen en kunnen volgen? Leidt het verbod tot een verlaging van het welbevinden van deze jongeren? Wordt een deel van hun identiteit hen ontnomen? Krijgen ze dezelfde kansen aangeboden als er beperkingen worden opgelegd? Vele vragen waarop verschillende antwoorden en meningen gevormd kunnen worden. Maar wanneer wordt er naar de mening van deze jongeren gepeild? Dienen we niet met deze jongeren in dialoog te treden voor we beslissingen in hun naam maken?

 

Een eerlijke dialoog?

 

Het panelgesprek bestond uit drie mannelijke leden en één vrouw.  Kunnen deze mannen zich uitspreken over het welbevinden van de meisjes die geen hoofddoek op school mogen dragen? Of dienen we de jonge vrouwen zelf aan het woord te laten?

Raymonda Verdyck haalde in een artikel in De Standaard aan dat het eigen grote gelijk niet op school hoort, dat  na het hoofddoekenverbod de rust is wedergekeerd en dat er een klimaat van dialoog heerst. Maar dan stel ik mij de vraag: met wie wordt deze dialoog gehouden? Komen de meisjes zelf aan het woord?

Wat ik tijdens het debat vaak hoorde was: ‘Het hoofddekselverbod zorgt voor een neutraliteit die ervoor zorgt dat we met elkaar in dialoog kunnen treden, het vermindert de sociale druk van de meisjes die een hoofddoek dragen op de meisjes die dat niet doen’. Sinds het verbod zou de rust wedergekeerd zijn. Is dat werkelijk zo? Of zijn de meisjes moe gestreden en leggen ze zich bij de situatie neer? Na een tijd gaan we als maatschappij de situatie normaliseren: het verbod is er, de meisjes zijn stil dus alles verloopt prima. Ze zien er gelukkig uit, dus ze zullen zich wel in het  verbod kunnen vinden. Net deze houding is gevaarlijk. We creëren een stille en alledaagse vorm van discriminatie, we aanvaarden de situatie en leggen het probleem bij de andere, maar staan we stil bij het welbevinden van deze jongeren en bij hun ervaringen? Hoe voelen zij zich op school, wat doet dit verbod met hun welzijn en welbevinden?

Voor alle duidelijkheid, dit verbod treft niet enkel moslima’s, het verbod geldt voor alle religieuze kentekens. Een kruisje kan evengoed van grote betekenis zijn voor een katholieke persoon.  Waarom moeten we een deel van het “zijn” van deze jongeren ontnemen? Maken we hen hier sterker door? Moeten we allen hetzelfde zijn? Als we allen hetzelfde zijn, zie ik geen reden meer tot dialoog. Het zijn de verschillen die onze samenleving net interessant maken. Superdiversiteit moet niet als een probleem gezien worden, maar net als een verrijking.

In mijn ogen bestaat neutraliteit niet, we zijn nooit neutraal.  Het is een manier om één visie aan de anderen op te leggen. Bevrijdt deze neutraliteit jongeren? Biedt dit de mogelijkheid aan jongeren om in dialoog te treden of onderdrukt dit de jongeren net waardoor ze zich niet vrij voelen en het gesprek niet meer op gelijke voet gevoerd wordt. Het onderwijs wil dat we elkaar als neutraal beschouwen en dat zijn we ook. We zijn allen gelijk, met of zonder tulband, met of zonder hoofddoek.

 

Sociale druk

 

De panelleden maakten zich vooral druk om de sociale druk die er zou heersen.Het standpunt van Maarten Boudry was dat er vrijheid gegund moet worden aan jongeren in het onderwijs. Een hoofddekselverbod zou dus niet nodig zijn, maar hij vind het wel gerechtvaardigd als er zich bepaalde problemen voordoen zoals sociale druk. Hij vindt het hoofddekselverbod een belemmering van de vrijheid, maar een vrij beperkte belemmering. Wim Vercruyssen voegde hieraan toe dat het hoofddekselverbod inderdaad werd ingeroepen nadat er een sociale druk werd uitgeoefend op enkele meisjes. Er zijn weinig incidenten geweest na het verbod, dus concludeert hij dat de rust zou wedergekeerd zijn en daarom het verbod zal blijven. Hij stelt vast dat het aantal leerlingen niet is afgenomen en dat het welbevinden van de leerlingen in het gemeenschapsonderwijs hier niet onder lijdt. De leerlingen zouden graag naar school gaan en kunnen zich vinden in het verbod. Dit zou vastgesteld zijn door overleg met directies waar een honderdtal werkzame personen aanwezig waren, van leerlingenbegeleiders tot de directie.

Aysel Bayraktar weerlegde deze standpunten. Zij vraagt zich af hoe het met de ervaring zit van de meisjes die het aan levende lijven ondervinden. Daar wordt volgens haar niet voldoende aandacht aan besteed. Het verbod is ingevoerd zonder dialoog met de jongeren en  leerkrachten en gaat volledig in tegen het pedagogisch project van het gemeenschapsonderwijs. Volgens Aysel Bayraktar moeten de problemen individueel aangepakt worden, het invoeren van een algemeen verbod heeft geen zin. Vele jongeren gaan niet in op het verbod, omdat ze geen uitweg zien.

 

Ontneemt dit verbod kansen?

 

Eén van de voorwaarden om goed te kunnen presteren is het hebben van een goed welbevinden, je moet jezelf kunnen zijn. Voor sommigen speelt religie een grote rol bij de invulling van hun identiteit, mogen we dit dan beperken? De opdracht van de school is om iedereen kansen te geven. Om jongeren gelijkwaardig te behandelen en vooral om met het pedagogisch project te verwezenlijken. De opdracht van een leerkracht is om voor de klas te staan, de jongeren wat bij te leren en een veilige leeromgeving te creëren. Is een keppeltje, een tulband of een hoofddoek een belemmering om wat bij te leren? Verliest een leerkracht het doel van zijn job niet als hij zich moet bezig houden met  de leerling te wijzen op het feit dat religieuze kentekens verboden zijn en ze deze moeten afzetten alvorens ze mee op uitstap mogen? Jongeren moeten warm gemaakt worden om wat bij te leren, dit verbod ontneemt voor sommige leerlingen leerkansen. Voor sommigen verdwijnt de veilige leersfeer, verlaagt het welbevinden en verminderd de ‘leerlust’.  Jongeren voelen zich snel onzeker en zijn vooral tijdens de puberteit bezig met een zoektocht naar zichzelf. De school moet deze zoektocht net mee ondersteunen, sturen en niet door beperkingen op te leggen maar door te dialogeren met de jongeren.

 

Naar school met het geloof van je ouders

 

De reden dat het gemeenschapsonderwijs het verbod heeft ingeroepen vertrekt vanuit het achterliggend idee dat een 12-jarige de school binnenstapt met het geloof dat hij of zij van zijn ouders meegekregen heeft. Jongeren zouden tijdens het secundair onderwijs over hun religie moeten nadenken. Je moet andere dingen kunnen ‘proeven’ en je eigen richting in het leven kiezen. Op 12-jarige leeftijd ben je volgens het gemeenschapsonderwijs niet rijp genoeg om een bewuste keuze te maken. Ze willen dus zorgen voor een soort van ontvoogding en het  debat in neutrale omstandigheden laten verlopen.

Maar waarom kan dit niet met een hoofddeksel? Kan men met hoofddeksel niet kritisch zijn en zichzelf in vraag stellen? Om goed te kunnen dialogeren moeten we op gelijke voet staan. Als we jongeren verbieden om ‘zichzelf’ te zijn, gaan ze dan nog in dialoog willen treden? Of gaan ze net vertrekken vanuit een onzeker gevoel, een gevoel dat ze zichzelf niet kunnen zijn en waardoor dialogeren geen zin meer heeft? Een open dialoog moet mogelijk gemaakt worden door de scholen. De school is een leerschool, de eerste plek waar leerlingen kennismaken met een democratie. Als daar belemmeringen worden opgelegd krijgen ze hierover al een verkeerd beeld mee.  Door vrij te zijn in het onderwijs, kunnen we elkaar op een respectvolle manier leren kennen en elkaars mening leren appreciëren.

De jongeren die sociale druk ondervinden dienen geholpen te worden, maar hiervoor bestaat een individuele aanpak. Door te zeggen dat jongeren met religieuze symbolen niet welkom zijn zorgen we net voor een verdeling. Sommige jongeren gaan een andere koepel verkiezen waar ze zich wel welkom voelen.  Moeten we aparte scholen gaan oprichten waarbij het wel toegestaan is een hoofddeksel te dragen? Volgens sommigen is dit een goede oplossing, maar volgens mij zorgt dit voor een grotere verdeling van de maatschappij, terwijl de school hier net een weerspiegeling van moet zijn.

De grote uitdaging vandaag is erin slagen met onze eigen identiteit rond de tafel te zitten, en niet deze ergens achter te laten voor we aan tafel kunnen gaan zitten. We verplichten de jongeren om een masker op te zetten op school en deze buiten de school weer af te zetten.

 

Het debat als een beginpunt

 

De vele debatten die gevoerd worden gaan vaak over de rechten en plichten die zich in het uitgesproken arrest over het hoofddekselverbod bevinden. Het arrest kan op verschillende manieren geïnterpreteerd worden en ieder haalt er uit wat voor hem van belang is, wat zijn standpunt goedkeurt. Het wordt tijd dat we dat even opzij zetten en het gaan hebben over de jongeren, hun welbevinden, hun kansen en hun belemmeringen.  Een goede start en mooi initiatief van de studenten die dit debat organiseerden.