Veiligheidsbeleid, handelsbelangen en de hypocrisie van het politieke discours

Het buitenlands beleid van grootmachten wordt sterk bepaald door de wil om veiligheid te garanderen. Zeker in deze tijden van War on Terror lijkt dat evident. Maar is dat echt wel zo? In zijn nieuwe boek dient Noam Chomsky ons van antwoord.
Veiligheidsbeleid, handelsbelangen en de hypocrisie van

Veiligheid in de normale betekenis van het woord is geen doorslaggevende factor bij het bepalen van het beleid. Ik herhaal even ‘in de normale betekenis’. We moeten ons immers afvragen wat men eigenlijk écht bedoelt met ‘veiligheid’. Er zijn sterke argumenten om te stellen dat het de belangrijkste bekommernis van de regering is de staatsmacht te beveiligen TEGEN de eigen bevolking.

 

Het buitenlands beleid van grootmachten wordt sterk bepaald door de wil om veiligheid te garanderen. Dat lijkt voor velen evident. In die mate zelfs dat we van een standaarddoctrine kunnen spreken. Zowel academici, regeringsverantwoordelijken als het brede publiek zijn er immers van overtuigd dat het belangrijkste engagement van het buitenlands beleid van de regering erin bestaat de veiligheid van de bevolking te garanderen. In deze tijden van War on Terror wordt de focus op veiligheid bijgevolg enkel groter.

Maar klopt die standaarddoctrine wel? Wordt die ook effectief door regeringsleiders gevolgd? Wordt het buitenlands beleid werkelijk bepaald door een focus op veiligheid? In zijn nieuwe boek dient Noam Chomsky ons van antwoord.

Om dergelijke vragen te beantwoorden in een korte tekst als deze kan ik slechts een tipje van de sluier oplichten. Ik beperk me daarom tot de VS – al gelden de algemene principes van het Amerikaanse buitenlandse beleid in dezelfde mate voor alle andere grootmachten en andere actoren.

De standaarddoctrine is ook geenszins nieuw. Omwille van ‘veiligheid’ was de Russische bedreiging sedert 1945 de grootste zorg van de VS en hun bondgenoten. Dat biedt ons meteen boeiend historisch materiaal. Want indien die zorg de drijfveer was van het buitenlands beleid, kan men een voor de hand liggende vraag stellen: wat gebeurde er met dat buitenlands beleid toen de Russische dreiging in 1989 verdween? Het antwoord is eenvoudig: alles ging gewoon verder zijn zelfde gangetje.

De VS vielen onmiddellijk Panama binnen, vermoordden er allicht duizenden mensen en installeerden een volledig ondergeschikt cliëntregime. Dat was tijdens de Koude Oorlog altijd de routinepraktijk in door de VS gedomineerde domeinen – ditmaal was dat echter niet zo routineus. Voor de eerste keer werd een belangrijke buitenlandse operatie niet meer gerechtvaardigd door een vermeende Russische dreiging.

Er werd ter vervanging een reeks frauduleuze voorwendsels bedacht die bij de eerste toetsing onmiddellijk als een kaartenhuisje in mekaar zakten. De media staken echter enthousiast de loftrompet en prezen de schitterende manier waarop Panama werd verslagen. Ze trokken zich niets aan van de potsierlijke uitvluchten, van het feit dat de actie een aanfluiting was van het internationale recht en dat ze overal elders scherp werd veroordeeld, vooral dan in Latijns-Amerika. Er werd ook in alle talen gezwegen over het Amerikaanse veto tegen een unanieme resolutie van de VN-Veiligheidsraad, waarin de misdaden van de Amerikaanse troepen tijdens die invasie werden veroordeeld. Alleen Groot-Brittannië onthield zich.

Allemaal routine. Allemaal snel vergeten (ook dat is routine).

De werkelijke betekenis van veiligheid

Het feit is nu eenmaal dat veiligheid in de normale betekenis van het woord geen doorslaggevende factor is bij het bepalen van het beleid. Ik herhaal even ‘in de normale betekenis’. Als we de standaarddoctrine willen evalueren, moeten we ons immers afvragen wat men eigenlijk écht bedoelt met ‘veiligheid’. Veiligheid voor wie?

Een mogelijk antwoord is: veiligheid voor de staatsmacht. Daar zijn veel voorbeelden van. Zo steunden de VS bijvoorbeeld in mei 2014 een resolutie van de VN-Veiligheidsraad die het Internationaal Strafhof opriep om oorlogsmisdaden in Syrië te onderzoeken, op één voorwaarde: dat er geen onderzoek kwam naar mogelijke Israëlische oorlogsmisdaden.Dat gold uiteraard ook voor de oorlogsmisdaden van Washington, hoewel het niet nodig was dat te expliciteren. De VS hebben zich immers op een unieke manier immuun gemaakt voor het internationale rechtssysteem. Zo werd er zelfs een Congresbesluit genomen dat de president toelaat een gewapende interventie uit te voeren om eender welke Amerikaanse burger te gaan ‘redden’ die voor het Strafhof in Den Haag zou gebracht worden. In Europa wordt dat wel eens de ‘Nederlandse Invasiewet’ genoemd.Als dat geen mooi voorbeeld is van het beschermen van de veiligheid van de eigen staatsmacht.

Maar, bescherming tegen wie? Er zijn sterke argumenten om te stellen dat het de belangrijkste bekommernis van de regering is de staatsmacht te beveiligen tegen de eigen bevolking. Iedereen die al eens geprobeerd heeft in Amerikaanse staatsarchieven te duiken hoort te weten dat de geheimhouding van de regering zelden wordt ingegeven door een reële noodzaak tot veiligheid, maar dat ze wel goed van pas komt om de bevolking in het ongewisse te laten. De prominente liberale academicus en regeringsadviseur Samuel Huntington [de academicus die ook de uitdrukking ‘the clash of civilizations’ deed ingang vinden in het maatschappelijke debat. N.v.d.r.] had daar een schrandere uitleg voor. Hij verwoordt het zo: ‘De architecten van de macht in de VS moeten een kracht ontwikkelen die voelbaar is, maar onzichtbaar. Macht blijft slechts macht in de mate dat ze in het donker blijft; als macht wordt blootgesteld aan het zonlicht, begint ze te verdampen.’ Anders gezegd: Staatsmacht moet worden beschermd tegen zijn binnenlandse vijand.

Veiligheid en privacy

In scherpe tegenstelling daarmee is de bevolking helemaal niet ‘beveiligd’ tegen de eigen staatsmacht. Een opvallend voorbeeld is Obama’s massale afluister- en spioneringsprogramma. Uiteraard werd die gerechtvaardigd door ‘de nationale veiligheid’, een routineverklaring voor zowat alle staatsacties, die geen enkele informatie geeft.

Toen het observatieprogramma van het National Security Agency (NSA) door de onthullingen van Edward Snowden bekend raakte, beweerden topambtenaren dat het 54 terroristische acties had verhinderd. Bij nader toezien verwelkte dat tot een twaalftal. Nog later ontdekte een hooggeplaatst onderzoeksteam dat het uiteindelijk slechts om één enkel geval ging: iemand had 85.000 dollar overgemaakt aan Somalië. Tot daar de buit van een kolossale aanval tegen de Grondwet en tegen talloze mensen overal ter wereld.

Ook de houding van Groot-Brittannië is interessant: volgens de Guardian deed de Britse regering in 2007 een beroep op Washingtons gigantische spionageapparaat ‘om de gsm’s, faxen, e-mails en IP-adressen van Britse burgers te analyseren en op te volgen, die ze met haar vangnet had opgevist’. Dat toont aan hoe weinig oog regeringen (in Londen en Washington) hebben voor de privacy van hun eigen burgers.

Ze hebben daarentegen wel oog voor de veiligheid voor de privé-machtsstructuren. Goede voorbeelden daarvan zijn de enorme vrijhandelsakkoorden die nu worden onderhandeld – het Trans Pacific Partnership (TPP) en het Transatlantic Trade and Investment Partnership (TTIP). Die onderhandelingen verlopen ‘in het geheim’, maar niet helemaal. Zij zijn bijvoorbeeld niet geheim voor de honderden zakenadvocaten die de verdragsvoorzieningen in detail uitschrijven. Het is niet moeilijk om te raden welke resultaten we hiervan mogen verwachten. De enkele lekken suggereren dat die verwachtingen juist zijn. Net als NAFTA en andere vergelijkbare akkoorden gaat het hier niet om vrijhandelsakkoorden. Het zijn zelfs geen handelsakkoorden, maar akkoorden over de rechten van investeerders.

Geheimhouding is dus van kritiek belang om de belangrijkste binnenlandse achterban van de betrokken regeringen te beschermen: de zakenwereld.

De drijvende krachten achter het veiligheidsbeleid

Wanneer regeringsleiders op de eerste plaats zichzelf en hun achterban willen beschermen, hoeft dat niet noodzakelijk te betekenen dat ze helemaal geen oog hebben voor de bevolking. Misschien willen ze op de tweede plaats wel degelijk ook de veiligheid van de bevolking garanderen. Het is echter makkelijk aan te tonen dat de beleidsplanners daar slechts marginale aandacht voor hebben. Twee evidente, actuele en prominente voorbeelden kunnen op dat vlak volstaan: klimaatopwarming en kernwapens. Elke mens die kan lezen en schrijven is er zich ongetwijfeld van bewust dat dit de gevaarlijkste bedreigingen zijn voor de veiligheid van de bevolking. Maar als we nagaan hoe het overheidsbeleid die zaken aanpakt, kunnen we vaststellen dat het beide bedreigingen net flink aanwakkert.

Er zijn nog talloze andere voorbeelden, teveel om te vermelden, feiten die bewezen zijn en in vrije maatschappijen in alle leerplannen van de basisschool thuishoren. Er zijn, met andere woorden, ruimschoots voldoende bewijzen dat er twee drijvende krachten achter het VS-regeringsbeleid staan: de bescherming van de staatsmacht tegen de eigen bevolking en de vrijwaring van de geconcentreerde macht van de bedrijfswereld. Uiteraard valt hier wel wat te nuanceren. Er zijn immers ook heel wat interessante gevallen waar deze beide engagementen met elkaar in botsing komen. Toch is deze stelling een degelijk uitgangspunt en gaat ze radicaal in tegen de algemeen aanvaarde standaarddoctrine.

 

**

Deze tekst werd overgenomen uit De Chomsky Papers, uitgegeven bij EPO. (ISBN: 9789462671010) en kadert in het dossier Op stap met Chomsky: het samenspel van macht, conflict & beeldvorming. In de tekst werden enkele kleine niet inhoudelijke aanpassingen doorgevoerd om het geheel voldoende tot zijn recht te laten komen als opiniestuk.