Vijf mythen over islamofobie | Deel 1: Islamofobie is een uitvinding van Khomeini

Rond het begrip 'islamofobie' bestaan enkele hardnekkige mythen die een grondig debat over het fenomeen belemmeren. In deze reeks worden de vijf meest voorkomende mythen gefileerd door onderzoeker Martijn de Koning van de Radboud Universiteit en de Universiteit van Amsterdam. In dit eerste deel wordt de ontstaansgeschiedenis van de term van dichterbij onderzocht en wordt op die manier uiteengezet hoe de term geen uitvinding is van Ayatollah Khomeini of het OIC. 

Over de geschiedenis van de term valt veel te zeggen, maar van belang is hier dat de term geen recente term is en helemaal niet werd uitgevonden om kritiek op islam onmogelijk te maken.

 

Volgens sommigen zou het begrip ‘islamofobie’ in de jaren zeventig van de vorige eeuw bedacht zijn door Ayatollah Khomeini, de toenmalige leider van de Iraanse geestelijken. Door de term in te voeren zou hij geprobeerd hebben om ieder debat over islam te blokkeren. Het zou een poging geweest zijn om islam gelijk te stellen aan racisme en op die manier te criminaliseren. Begin 2015 beweerde iemand als de Franse schrijver en filosoof Pascal Bruckner dat bijvoorbeeld tijdens een interview met Kleis Jager in Trouw.(*) Tien dagen later deed Freelance journaliste Corine Vloet deed het nog eens dunnetjes over in een opiniestuk op Jalta.nl

Een variant op deze ontstaansmythe luidt dat de term islamofobie bedacht werd door de Organisatie Islamitische Conferentie (OIC). Maar ook al hebben de OIC en Iraanse geestelijken wel degelijk geprobeerd kritiek op islam op allerlei manieren te weren, beide versies van dit verhaal mogen we naar fabeltjesland verwijzen

De historische oorsprong van de term

Zoals met vele termen is het wat onzeker waar de term ‘islamofobie’ voor het eerst gebruikt werd, maar men vindt deze in ieder geval reeds terug in publicaties uit 1910. Eén voorbeeld is het boek van Alain Quellien La politique musulmane dans l’Afrique Occidentale, een ander is een artikel van Maurice Delafosse, L’état actuel de l’Islam dans l’Afrique occidentale française dat verscheen in Revue du monde musulman. Delafosse ziet islamofobie als een vorm van bestuur (of als een onderdeel van het bestuur) van kolonies dat berust op een onderscheid tussen religies. Hij zet het begrip tegenover islamofilie. Quellien’s bijdrage is een verkenning en analyse van de historische en toenmalige vooroordelen tegenover islam als de vijand van vooruitgang, christenen en het Westen.

Vaak wordt ook verwezen naar een boek uit 1918 La vie de Mohammed, prophète d'Allah, dat geschreven werd door Etienne Dinet en Sliman Ben Ibrahim. Zij gebruikten de term in dit en latere werken om de vijandigheid van Europa tegenover islam te bespreken en de rol van die ‘islamofoben’ aan de kaak te stellen. Dit oorspronkelijk in het Frans gepubliceerde werk werd naar het Engels vertaald, maar de term islamofobie werd niet als zodanig in die vertaling opgenomen. In het Engels duikt de term voor het eerst op in wetenschappelijke studies in 1925 in het Journal of Theological Studies (zonder verwijzing naar het gebruik van de term in het Franse taalgebied) en later weer in 1976 in het International Journal of Middle East Studies

Het mag vanzelfsprekend zijn dat de term niet overal hetzelfde betekent. De term wordt bijvoorbeeld ook wel eens gebruikt om de angst van moslims tegenover islam aan te geven en verwijst dus niet altijd naar de angst van niet-moslims. Daarenboven is ook van belang dat reeds in oudere teksten wordt aangegeven dat het argument van islamofobie soms wordt ingezet om kritiek op islam te blokkeren. De ontwikkeling van het begrip is dus erg veelzijdig en niet altijd even helder, net zoals dat ook het geval is voor termen als ‘homofobie’ en ‘anti-semitisme’.

Popularisering van de term

Als een term die specifiek verwijst naar vijandigheid van niet-moslims ten opzichte van moslims en islam, lijkt de term ‘islamofobie’ pas echt bredere ingang te vinden in de loop van de jaren tachtig in Engeland. De opkomst van de term loopt er parallel aan de sterke groei van het anti-racistische discours uit die tijd. Dat discours focuste in eerste instantie vooral op het racisme dat zwarte burgers in Engeland ondervonden, maar stilaan werd ook de focus op specifieke migrantengemeenschappen groter. Britse Pakistanen, bijvoorbeeld, werden als ‘Asian’ gecategoriseerd en later ook als ‘Muslim’. De term islamofobie droeg voor Britse moslims dan ook het voordeel in zich dat men aan de ene kant de eigen ervaringen van discriminatie kon invoegen in het gangbare anti-racistische discours, maar aan de andere kant ook een aparte positie kon claimen. Later, na de Rushdie Affaire, werd de focus op moslims belangrijker en won de term islamofobie verder aan populariteit, zeker toen het in 1997 opgenomen werd in een belangrijk rapport van de Runnymede Trust

Het is ook niet voor niets dat schrijvers die beweren dat islamofobie door Khomeiny of het OIC is uitgevonden nooit een equivalent van dat woord in het Arabisch of Farsi geven. Dat bestaat namelijk niet.

Dat rapport hanteert trouwens geen strikte definitie van islamofobie, maar lijst een achttal criteria op die wijzen op een islamofobe houding

  1. De islam beschouwen als een monolithisch, gesloten blok, statisch en niet in staat tot aanpassing aan nieuwe situaties.
  2. Vijandigheid jegens moslims als een natuurlijk en gewoon verschijnsel aanvaarden.
  3. Vijandigheid jegens de islam als argument gebruiken om discriminatie en maatschappelijke uitsluiting van moslims goed te praten.
  4. Het radicaal afwijzen van kritiek vanwege de islam op het Westen.
  5. De islam voorstellen als een politieke ideologie, gebruikt voor politiek en militair gewin die erop uit is een islamhegemonie te vestigen
  6. De islam voorstellen als gewelddadig, bedreigend, steun verlenend aan terrorisme, actief en combattief betrokken in een ‘botsing der beschavingen’.
  7. De islam als inferieur beschouwen aan het Westen en afschilderen als  barbaars, irrationeel, primitief en seksistisch.
  8. De islam beschouwen als afgescheiden en ‘anders’, zonder gemeenschappelijke en gedeelde doelen of waarden met andere culturen, als een overtuiging die niet wordt beïnvloed door andere culturen en die geen effecten heeft op andere culturen.

Van belang is dat het rapport niet stelt dat iemand meteen islamofoob is van zodra één van deze criteria om één of andere reden op iemand van toepassing zou kunnen zijn. Pas indien verschillende van deze criteria sterk aanwezig zijn in de denkbeelden, motieven en handelingen van individuen, groeperingen, instellingen of overheden, kunnen ze als islamofoob geïdentificeerd worden.

In de 20-jarige geschiedenis van dit rapport zijn er diverse kanttekeningen geplaatst bij de betekenis van dit rapport, bij de wijze waarop het islamofobie definieerde en, in het bijzonder, bij de nadruk die erin gelegd wordt op irrationele angst. Zo werd onder andere aangekaart dat de definitie die teveel gericht zou zijn op islam, waar het onderscheid tussen ‘kritiek op islam’ en ‘islamofobie’ onduidelijk zou worden. De focus op angst zou daardoor te beperkt zijn en het idee van irrationaliteit irrelevant. De hedendaagse wetenschappelijke discussies staan nu dan ook verder en richten zich meer en meer op de verhouding tussen ideeën over ‘ras’ en religie.

Het moet voor schrijvers als Bruckner en Vloet overigens niet zo moeilijk zijn geweest om dezelfde informatie op te duiken via Google. Diverse Franse en Engelse sites vermelden dezelfde feiten. Het kost misschien alleen wat moeite om de oorspronkelijke bronnen te achterhalen. Maar of het nu veel moeite kost of niet, blijkbaar is het vooral gemakkelijk om dit alles achterwege te laten of eenvoudigweg niet op zoek te gaan – of, wanneer ze er zich wel bewust van zijn, de genuanceerde complexiteit van het geheel in interviews en korte opiniestukken achterwege te laten. 

Het is ook niet voor niets dat schrijvers die beweren dat islamofobie door Khomeiny of het OIC is uitgevonden nooit een equivalent van dat woord in het Arabisch of Farsi geven. Dat bestaat namelijk niet. Er bestaan wel termen die erop lijken (en meestal komen die neer op vijandigheid ten opzichte van islam), maar als Khomeiny en het OIC gebruik hebben gemaakt van de term islamofobie dan hebben ze zich daarvoor gebaseerd op een Europees woord dat reeds in gebruik was. In elk geval was Khomeiny als achtjarige in 1910 vast met heel andere dingen bezig toen Europese academici het woord voor het eerst gebruikten.

De intentie achter de ontstaansmythen

Wanneer men stelt dat de term ‘islamofobie’ verzonnen is door Khomeini of het OIC, dan is dat veelal een opmaat om vervolgens te stellen dat islamofobie niet bestaat.

Over de geschiedenis van de term valt natuurlijk nog heel wat meer te zeggen, maar van belang is hier enkel dat de term geen recente term is en helemaal niet werd uitgevonden om kritiek op islam onmogelijk te maken. De feitelijke historiek achter de term lijkt voor sommigen echter niet van belang. Met het poneren van hun ontstaansmythen hebben ze immers een heel ander doel. Wanneer ze stellen dat de term ‘islamofobie’ verzonnen is door Khomeini of het OIC, dan is dat veelal een opmaat om vervolgens te stellen dat islamofobie niet bestaat, dat het helemaal niet zo erg is en/of dat het een zoveelste voorbeeld is van moslims die lange tenen hebben en geen kritiek dulden op islam. Het aanhalen van foutieve ontstaansmythen is bijgevolg vaak het begin van een langer betoog om het hele begrip in de prullenmand te kunnen gooien. 

Zo’n betoog is natuurlijk problematisch. Want zelfs indien het zo zou zijn dat de term ‘islamofobie’ soms onterecht als verwijt gebruikt wordt of dienstdoet als gespreksstopper, dan nog betekent dat helemaal niet dat we de term volledig overboord moeten gooien. Een evidente vergelijking kan dat snel duidelijk maken: al gebruiken sommigen de term ‘anti-semitisme’ als afweer om elke kritiek op de staat Israël of het Jodendom de mond te snoeren, dan nog gaat niemand beweren dat anti-semitisme daarom onzin is, dat het niet bestaat of dat anti-semitische gevoelens terecht zijn.

 

--

(*) Recent herzag Bruckner zijn stelling (ten dele) en erkende hij wel de aloude wortels van de term islamofobie, maar hij wijst de term nog steeds af op grond van enkele argumenten die later in dit dossier zullen behandeld worden. 



Over de auteur:

Martijn de Koning verricht onderzoek (aan zowel de Radboud Universiteit als de Universiteit van Amsterdam) naar activisme onder moslims in Europa, Nederlandse moslims in Engeland en bestudeert maatschappelijke processen zoals de racialisering van moslims. Hij publiceerde over militant activisme onder moslims, Nederlandse Syriëgangers, het werk van de anti-islamofobie netwerken, jonge Marokkaans-Nederlandse moslims in Gouda en hun religieuze beleving en naar de opkomst en ontwikkelingen omtrent 'salafisme' in Nederland.