Vijf mythen over islamofobie | Deel 2: Islamofobie is angst voor de islam

Onderzoeker Martijn de Koning fileert de vijf meest voorkomende mythen rond het begrip islamofobie en legt uit waarom ze een grondig debat over het fenomeen bemoeilijken. In dit tweede deel van de reeks laat hij zien waarom het verkeerd is om zich blind te staren op het deeltje 'fobie' in het woord 'islamofobie' en het bijgevolg te omschrijven als een vorm van (al dan niet pathologische) angst.

Islamofobie is geen psychologische term die iemands gemoedstoestand beschrijft, maar wel een sociaal-wetenschappelijke en activistische term die specifieke maatschappelijke processen van in- en uitsluiting ten opzichte van moslims beschrijft.

 

Vele tegenstanders van de term ‘islamofobie’ stellen het voor als een woord dat zou wijzen op een vorm van angst. Ofwel stellen zij dat er ten opzichte van een godsdienst geen sprake kan zijn van een (medische) ‘fobie’ ofwel stellen ze dat de vermeende ‘angst’ veeleer een terecht bezorgdheid is. Het concept ‘islamofobie’ gaat echter niet over een vorm van ‘pathologische angst’. Het woord verwijst naar een veel ruimer fenomeen – waarbinnen angstgevoelens slechts een onderdeel zijn.

Jammer genoeg wordt de term ook door voorstanders vaak op een gelijkaardige manier gebruikt. Ook zij zien het wel eens als een vorm van irrationele angst voor islam net zoals mensen een irrationele angst kunnen hebben voor hoogte, spinnen, enzovoorts. Om te verhelderen waarom dat problematisch is, vertrekken we best vanuit een concreet voorval.

Een treinincident

Op 1 november 2005 worden twee mannen gearresteerd in een internationale trein naar Amsterdam. De andere passagiers hadden de politie gebeld. Ze verwezen naar het ‘Arabische uiterlijk’ en de ‘djellaba’s’ van de mannen. Ze zouden zich verdacht gedragen hebben en meermaals een wc ingegaan zijn met rugtassen. De trein werd stilgezet en alle passagiers eruit gehaald. De twee mannen werden gearresteerd en gemaskerd afgevoerd. Uiteindelijk bleek het loos alarm. Er was geen helemaal geen sprake van een terreurdreiging. Men liet de beide heren dan ook terug vrij.

Het incident vond echter plaats enkele maanden na de aanslagen in Londen, bijna een jaar na de moord op Van Gogh, ongeveer anderhalf jaar na de aanslagen in Madrid en wat meer jaren na Casablanca, Bali en 9/11.

Opvallend genoeg staat dit incident nog steeds op enkele plaatsen genoteerd als ‘terrorisme gerelateerd incident’, zoals bijvoorbeeld op de Wikipedia-pagina over ‘Terrorisme in Nederland’. Het zou nochtans beter gecategoriseerd worden als een manifestatie van islamofobie.

Is hier sprake van een irrationele angst? Jazeker, want er was niks aan de hand. Net zoals er niets aan de hand was toen een ‘Midden-Oosters uitziende’ man in mei 2016 in de VS van zijn vliegtuig werd gehaald en als terreurverdachte ondervraagd werd. De passagier die naast hem zat had de crew immers geïnformeerd over ‘de heel eigenaardige tekens’ die de man op zijn tablet noteerde. Het bleek uiteindelijk om een Italiaanse topprofessor te gaan die zijn wiskundige formules van een differentiaalvergelijking uitwerkte om ze wat later op een lezing te presenteren. (Dit laatste laat trouwens ook goed zien dat het er niet om gaat of iemand daadwerkelijk moslim is, maar wel dat hij of zij het label ‘moslim’ opgeplakt krijgt en in het ‘islamhoekje’ wordt gestopt.)

Maar zelfs al is hier sprake van irrationele angst, wil dat meteen ook zeggen dat de passagiers op de trein en op het vliegtuig islamofoob waren? Dat zou logisch kunnen lijken gezien het feit dat het woord fobie op zich verwijst naar overmatige (irrationele) angst en gezien het feit dat de Runnymede Trust, die de term islamofobie populair maakte, het eveneens omschrijft als een vorm van afkeer van islam. Nochtans gaat het bij islamofobie niet, of toch niet alleen, om een psychologische angst. Net zoals bij homofobie en xenofobie kan angst een reële factor zijn, maar gaat het om heel wat meer.

Islamofobie als sociaal-maatschappelijk fenomeen

Het is interessant dat dezelfde semantische discussies meestal niet gevoerd worden over termen als ‘homofobie’ en ‘xenofobie’. Over het algemeen wordt immers spontaan begrepen en aanvaard dat het om sociale fenomenen gaat. Bij islamofobie ligt dat blijkbaar moeilijker, hoewel het om een gelijkaardig dynamieken gaat. Islamofobie is dus niet zozeer een kwestie van individuele psychologische angst maar wel van ‘sociale angst’. Het is een soort ‘sociale paniek’. waarbij en waardoor bepaalde intolerante en gewelddadige handelingen van bepaalde moslims als typisch en essentieel voor islam worden gezien. Deze stereotype en stigmatiserende definitie van islam wordt vervolgens van toepassing verklaard op alle moslims. Dat leidt er tot slot toe dat sommige burgers en beleidsmakers zeer wantrouwig, afkerig of zelfs discriminerend omgaan met de moslims in de samenleving.

Persoonlijke angst is dus slechts een deel van het fenomeen. Het gaat om een maatschappelijke afkeer en vijandigheid ten opzichte van een eenzijdig en stigmatiserend beeld van islam en het idee dat die versie van islam alle ‘problematische’ handelingen en gedragingen van moslims zou verklaren omdat zij slechts zouden doen wat die stigmatiserende invulling van islam hen voorschrijft. Die stigmatiserende invulling wordt daarbij gebruikt om een onderscheid te maken tussen een ‘wij’ groep en een ‘zij’ groep. Meer specifiek gaat het om een beeldvorming waarbij een rooskleurig ideaalbeeld wordt geschetst van die ‘wij’-groep als een groep die vrijheidslievend is, nooit onschuldige burgers aanvalt, tolerant is, geëmancipeerd en niet gewelddadig terwijl de ‘zij’-groep van moslims als precies het tegenovergestelde wordt afgeschilderd. Zo worden moslims niet alleen als ‘anders’ gezien, maar ook als ‘slechter’. Of in ieder geval wordt de islam als ‘slechter’ omschreven – moslims die niet aan deze stigmatiserende definitie van islam voldoen zijn in deze optiek dan ‘slechte moslims’ (want ze doen niet wat de islam hen zogezegd in realiteit voorschrijft) en ‘goede geïntegreerde burgers’ (doordat ze net als ‘ons’ zijn).

Islamofobie is dus geen psychologische term die iemands gemoedstoestand beschrijft, maar wel een sociaal-wetenschappelijke en activistische term die specifieke maatschappelijke processen van in- en uitsluiting ten opzichte van moslims beschrijft. Zoals het eerder aangehaalde voorbeeld van de als terrorist gepercipieerde Italiaanse wiskundeprofessor duidelijk maakte, beperkt dergelijke islamofobie zich daardoor uiteindelijk ook niet tot ‘moslims’. In de beeldvorming worden moslims die terroristische acties plegen immers niet altijd met specifieke religieuze elementen geassocieerd, maar wel met sterk uiterlijke kenmerken zoals hun kleding, hun baard of hun vreemde (al dan niet Arabische) taal. Zo straalt de argwaan af op diegenen die op de één of andere manier overeenkomsten vertonen met dit stereotype.

Na 9/11 is het politieke debat over moslims en islam steeds meer gedomineerd door thema’s als geweld en intolerantie. Er is vrijwel geen enkele politieke partij die ‘het samenleven met de islam’ niet als een maatschappelijke kwestie beschouwt. En het is slechts binnen die context dat de actie van de medepassagiers in de Nederlandse trein en op het Amerikaanse vliegtuig begrijpelijk worden. Want wanneer mensen voldoen aan het stereotype beeld van de ‘haatbaard’ zoals dat te pas en te onpas door politiek en media wordt verspreid, roepen de gedragingen van mannen die op één of andere manier aan dat beeld voldoen, het idee op dat zij wel eens gevaarlijke terroristen zouden kunnen zijn – met als gevolg dat de passagiers ook vinden dat zij in actie moeten schieten om een mogelijke terreurdaad te voorkomen.

Islamofobie is dus geen woord voor een pathologische angst voor islam als religie, het is geen woord dat kritiek op islam wenst te criminaliseren en het is geen woord dat de individuele afkeer van moslims die terroristische daden verrichten of van bepaalde groepen binnen de islam wenst te problematiseren. Het is wel een woord dat probeert te verwijzen naar het geheel van vooroordelen, stereotypen en discriminaties die moslims te beurt vallen omwille van een eenzijdige, negatieve en stigmatiserende invulling van hun religieuze traditie.

Angst als legitimering

Volgens sommigen zijn de hierboven beschreven stereotyperingen en ‘sociale angsten’ ook terecht. Ze stellen dan dat islamofobie niet bestaat aangezien afkeer van en bezorgdheid over de islam nu eenmaal logisch is en helemaal niet irrationeel. Of – vanuit een gelijkaardige redenering – stellen ze dat islamofobie wel bestaat maar ‘met recht en reden’ omdat men nu eenmaal bang moet zijn voor de islam. Daarbij wordt dan (opnieuw) verwezen naar allerlei gewelddadigheden en andere vormen van intolerantie door moslims. Vervolgens gaat men die agressie toeschrijven aan de essentie van islam, waardoor het meteen ook afstraalt op alle andere moslims.

Sommigen maken daarbij echter wel een onderscheid tussen gedachten en daden: afkeer van islam is volgens hen ok, maar vandalisme van moskeeën of het fysiek aanvallen van moslims keuren ze af. Diegenen die wel tot dergelijk gedrag over gaan zien ze echter als gekkies of als extremisten die verder niets te maken hebben met de negatieve beeldvorming en de maatschappelijke angst voor islam.

Interessant is natuurlijk dat deze laatste groep in de eigen visie op islam een ogenschijnlijk tegenstrijdige positie inneemt. Enerzijds, wanneer sommige moslims bepaalde daden stellen (zoals, bijvoorbeeld, zich aansluiten bij een extremistische groepering) toont dat volgens hen meteen aan hoe slecht islam op zich is en, bijgevolg, hoezeer islam een impact heeft op het handelen van alle andere moslims. Moslims en islam worden dus duidelijk aan elkaar gekoppeld. Anderzijds echter, koppelt men de stigmatisering van moslims niet aan geweldsdaden tegen moslims. De haatzaaierij over islam heeft volgens hen dus geen gevolgen op concreet en problematisch gedrag waarmee sommigen uit de ‘wij’-groep de ‘islamitische anderen’ uit de ‘zij’-groep viseren.

Maar indien het aanwakkeren van angst voor de islam geen concrete gevolgen zou hebben, dan kan je je natuurlijk afvragen waarom men dan precies zoveel moeite doet om kritiek uit te oefenen op islam en haat te zaaien tegenover één specifieke gemeenschap. Of is men er dan van overtuigd dat het aanwakkeren van aversie voor de islam alleen gevolgen heeft die men als positief waardeert en dat er op één of andere manier geen negatieve gevolgen mee verbonden zijn?

Dus opnieuw: islamofobie is geen ‘individuele pathologie’ maar wel een sociaal fenomeen dat ook concrete maatschappelijke gevolgen heeft – en vaak zeer nefaste.

Naar een definitie

Onder academici die zich op de thematiek richten, bestaat er behoorlijk wat meningsverschil over de wijze waarop men islamofobie specifiek moet definiëren. Niet iedereen kwalificeert het bijvoorbeeld als een vorm van racisme en sommigen leggen een sterke nadruk op het belang van de secularisering die ervoor zorgt dat de positie van religie per definitie verandert. Maar hoe het ook zij, onderzoekers zijn in elk geval al lang afgestapt van het idee dat het (alleen) gaat om een pathologische angst. En doorheen de vele definities kan men toch ook een behoorlijk stevige rode draad opmerken. Over het algemeen komen deze definities immers hierop neer: islamofobie is het maken van een hiërarchisch onderscheid tussen niet-moslims en moslims op basis van een historisch gegroeide negatieve, generaliserende en essentialistische definitie van islam, waarbij moslims op basis van hun religie geproblematiseerd worden. Dit laatste kan betekenen dat ze als minderwaardig worden gezien, als onverenigbaar met ‘onze’ cultuur, als een bedreiging voor de sociale cohesie, enzovoort. Islamofobie komt voor op drie niveaus:

  1. Particulier: Alle vormen van discriminatie in het dagelijks verkeer (zoals op de arbeidsmarkt en op school); vijandige sentimenten; verbale en fysieke agressie door burgers tegen moslims en individuen die als moslim gezien worden; verbale en fysieke agressie tegen de instituties, religieuze faciliteiten, en/of eigendommen van moslims en moslimgemeenschappen.
  2. Institutioneel: Alle vormen van discriminatie tegen moslims ten gevolge van of door middel van een beleid door overheden en het bedrijfsleven. Hierin past ook het verminderen en ontnemen van de grondrechten van moslims.
  3. Politiek: Alle vormen van discriminerende retoriek die zich expliciet op moslims richt, inclusief het uitzonderen van moslims van andere bevolkingsgroepen, en/of het mobiliseren van andere burgers tegen moslims. Hieronder vallen ook oproepen tot geweld tegen moslims of mensen die worden aangezien voor moslims. In de meest extreme gevallen gaat hier om vormen van collectief en/of staatsgeweld om moslims angst aan te jagen en/of te verdrijven en/of te doden.

Tussen deze drie niveaus bestaat voortdurend uitwisseling. Zo kan de politieke retoriek particuliere vormen van islamofobie versterken, beide kunnen gevolgen hebben voor het beleid van overheid of bedrijven en dit kan weer gevolgen hebben voor de politieke retoriek.



Over de auteur:

Martijn de Koning verricht onderzoek (aan zowel de Radboud Universiteit als de Universiteit van Amsterdam) naar activisme onder moslims in Europa, Nederlandse moslims in Engeland en bestudeert maatschappelijke processen zoals de racialisering van moslims. Hij publiceerde over militant activisme onder moslims, Nederlandse Syriëgangers, het werk van de anti-islamofobie netwerken, jonge Marokkaans-Nederlandse moslims in Gouda en hun religieuze beleving en naar de opkomst en ontwikkelingen omtrent 'salafisme' in Nederland.