Interview met vzw De Touter – Taimoem

Vzw De Touter is een organisatie die zich situeert binnen jongerenwelzijn. Kif Kif had een gesprek met hen.
Interview met vzw De Touter – Taimoem

De Touter focust zich op gezinnen die maatschappelijk kwetsbaar zijn.

 

Wat doen jullie juist?

Wij zijn vzw De Touter, een organisatie die zich situeert binnen jongerenwelzijn. Wij worden van daaruit gesubsidieerd en opgevolgd. Dat gaat dan over kwaliteit en het uitvoeren van ons werk. Wij krijgen om de vijf jaar een erkenning van het agentschap jongerenwelzijn en dat zit onder het ministerie voor welzijn en gezin. Wij zijn een particuliere voorziening die als hoofddoelstelling heeft om gezinnen en hun minderjarige kinderen te begeleiden in een VOS, Verontrustende Opvoedingssituatie. Dat wil zeggen dat wij met ons aanbod willen vermijden dat kinderen in de toestand komen waarbij een uithuisplaatsing zich opdringt. MANO, Maatschappelijke Noodzaak; d.w.z. dat de maatschappij gaat optreden en een beschermende maatregel gaat nemen ten aanzien van kinderen, die in die VOS-situatie zitten.

In ons geval worden kinderen en gezinnen doorverwezen wanneer zij het niet alleen kunnen bolwerken,  - wanneer opvoedingsproblemen escaleren waardoor de integriteit en de ontwikkeling van kinderen in het gedrang komt, - wanneer kinderen een aantal risico’s lopen waardoor ze geen adequate opvoeding krijgen, - wanneer ze in hun ontwikkeling gestigmatiseerd worden en zo meer. Wij willen vermijden dat er een breuk is tussen kinderen en ouders en wij doen dat door een aanbod te doen vanuit drie verschillende werkvormen. Wij hebben onze ambulante thuisbegeleidingsdienst, de contextbegeleidingsdienst Terra. Zij begeleiden 72 gezinnen met een diverse sociale en culturele achtergrond. (Vlaamse, Marokkaanse, Roma …)  Er is een heel grote instroom van anders-culturele gezinnen. Arabisch sprekend, Berbers sprekend, uit Oost-Europa, en uiteraard de Vlaamse gezinnen. De Touter focust zich op gezinnen die maatschappelijk kwetsbaar zijn. In sommige gevallen gaat het dan om gezinnen die in armoede leven, andere gezinnen die dan weer door migratie en migratieproblematiek vastlopen en heel wat weerstanden hebben ontwikkeld.

Een tweede werkvorm, waar ik zelf ook werk, zijn de dagcentra. Vandaag zijn dat twee modules, contextbegeleiding gecombineerd met dagbegeleiding in groep. Kinderen worden na school en tijdens de schoolvakanties in de dagcentra opgevangen in een leefgroep. We hebben vier dagcentra en elke afdeling heeft een capaciteit van tien begeleidingen, met verschillende leeftijdscategorieën en verschillende doelgroepen. Taimoem bijvoorbeeld, waar ik nu voor sta, wij richten ons tot gezinnen met een migratiegeschiedenis en/of die een islamitische achtergrond hebben. Dat kunnen Marokkaanse gezinnen zijn, maar ook Afghaanse, Pakistaanse of Turkse. Dat is zeer divers en categoriaal. De kinderen worden hier opgevangen, krijgen een individuele begeleidingstraject, ze krijgen een warme maaltijd, ontspanning, er wordt naar hen geluisterd. Elk kind heeft zijn of haar individuele begeleider met wie hij of zij een vertrouwensband kan opbouwen om het mogelijk te maken, vanuit die relatie, dieper in te zoomen op de individuele problemen van het kind. Van daaruit wordt er de transfert gedaan naar het gezin door contextbegeleiders die wekelijks aan huis komen, om zo aan de slag te gaan met de ouders binnen de problematische opvoedingssituatie. De kracht van een dagcentrum is dat we de kinderen fysiek ontmoeten, face to face, en dat we met de kinderen aan de slag gaan binnen hun eigen veilige grens.

Dat levert ook wat op voor het gezin. Soms zijn dat zeer complexe multiproblem-gezinnen. Het betekent dan ook een ontlasting voor de ouders. Het kind, of twee kinderen die omwille van hun persoonlijke, individuele problematiek het vaak heel moeilijk hebben in hun gezin, school en daarbuiten. Of omgekeerd, kinderen die helemaal geen problemen hebben, maar wiens ouders wel individuele problemen hebben of met individuele problemen kampen. Dus dan worden die ook wel wat opgevangen en opgevolgd. De begeleidingsduur kan variëren van één tot twee jaar. Sommige kinderen of gezinnen hebben iets langer nodig.

Een derde werkvorm is begeleid zelfstandig wonen. Sinds een jaar of vier zijn wij gefusioneerd met een kleine organisatie hier uit het Antwerpse en sindsdien maakt dat deel uit van De Touter. Deze werking van de Touter begeleiden jongvolwassenen die voor zichzelf hebben uitgemaakt dat ze op zichzelf verder zelfstandig willen wonen.  Ze krijgen daarbij psychologische begeleiding en heel wat praktische en administratieve ondersteuning: op zoek gaan naar een huis, huishoudelijke organisatie, dat soort van dingen.

Onze collega’s van Tangram hebben ook heel veel ervaring met niet begeleide buitenlandse minderjarigen: Afghaanse jongeren die hier plots opduiken, of andere jongeren van binnen en buiten Europa. Zij worden dan ook begeleid. De Touter staat voor maatschappelijk kwetsbare jongeren in de brede zin van het woord, maar zet ook heel erg in op interculturele hulpverlening. Daarbij mogen we zeggen dat wij een van de pioniers zijn in het Antwerpse, misschien wel in heel Vlaanderen, die de laatste 15 à 20 jaar heel veel hebben ingezet op het toegankelijker maken van het aanbod voor deze specifieke doelgroepen. Niet alleen voor de Vlaamse kansarme gezinnen, maar ook veel ruimer voor andere etnisch-culturele gezinnen, met hun specifieke noden en problematieken.

Is Taimoem natuurlijk gegroeid of is de keuze voor het initiatief heel bewust genomen?

Aanvankelijk, rond 1995, werkten wij – collega Naima en ik – binnen samenlevingsopbouw aan de kwaliteit van twee bevolkingsgroepen die samenleefden. Dat was in Borgerhout, waar je een grote Marokkaanse gemeenschap had, naast de Vlaamse bewoners. In ons opzet, opbouwwerk - dat was heel wijk gerelateerd, heel lokaal – merkten we op dat heel veel Marokkaanse ouders met heel wat opvoedingsvragen zaten en hun opvoedingsverwachtingen niet altijd werden ingelost. Bovenal, bij de problemen die escaleerden, zag je dat de meeste ingrijpende vorm van hulpverlening heel vaak als eerste hulp werd aangeboden aan die ouders en hun kinderen. Dat klopt niet. Ouders hadden voorbeelden van De Hutten, De Markt, Beernem. Plots nam de jeugdrechter een beslissing waarbij een beschermende maatregel werd uitgesproken ten aanzien van een jongere die 13, 14, 15 jaar is. Waarschijnlijk omdat er heel wat tijd gepasseerd is zonder hulp te krijgen. De mensen wisten niet altijd waar naartoe met hun problemen, om kort op de bal te kunnen spelen en in te spelen op het afwijkend gedrag van de minderjarige en de opvoedingscontext. Die is niet altijd adequaat of conform aan een context die nodig is om een kind te begeleiden in zijn puberteit en naar adolescentie te begeleiden enzovoort.

Het idee is daar een beetje gegroeid, ook in combinatie met De Touter die op zoek was. Zij kregen dossiers vanuit het Comité Bijzondere Jeugdzorg, vanuit de jeugdrechtbank, vooral van Marokkaanse kinderen en gezinnen. Ze hadden het niet gemakkelijk om daar een relatie mee uit te bouwen. Ze hadden geen hulpverleningsrelatie om dan in tweede instantie dieper te gaan focussen op het probleem. Zij waren dus vragende partij; ergens in Borgerhout was er een gemeenschap die ook riep om hulp. Die interesse had in de specifieke werkvormen die vooral inzetten op het vermijden van een breuk tussen ouders en hun kinderen en die minder ingrijpende, toegankelijkere werkvormen zoals een dagcentrum of een thuisbegeleidingsdienst. Het is een beetje in onze voorstellingsronde, allerhande informatie, momenten creëren en organiseren voor mensen zodat ze zoiets hebben van: “Waarom hebben wij nooit gehoord van een dagcentrum? Dat is toch supergoed? Ons kind gaat daar naartoe, krijgt huistaakbegeleiding, krijgt een warme maaltijd, krijgt begeleiding. Bij ons komt er een contextbegeleider aan huis, die gaat ons met de andere kinderen helpen. Ze gaan ons helpen met de relatie met de school die al of niet goed loopt, met vrijetijdsbesteding, met geestelijke gezondheidszorg, enzovoort.” Wij hebben die twee verwachtingen en verlangens bij elkaar gebracht en zo ontstond in 1998 echt een categoraal initiatief binnen De Touter.

Vraag en aanbod werden ook als positief bekrachtigd door de verwijzers, De Touter, heeft bewust gekozen om voor die gemeenschap acht plaatsen als uitbreiding van capaciteit te voorzien, toen nog specifiek  voor Marokkaanse, traditionele gezinnen, met een aantal randcriteria waaraan zij moesten beantwoorden. Dan zijn we op zoek gegaan naar personeel omdat we ervan uitgingen dat de begeleiders goed opgeleid moeten zijn, wat ervaring moeten hebben in de hulpverlening en kennis van de problematieken van die gezinnen. Maar er moest ook een verwantschap zijn om dat vertrouwen toe te laten, taalbarrières, culturele verschillen, ook binnen de gemeenschap zijn er heel wat verschillen. De hulpverleners dienden aan bepaalde vereisten te voldoen; dit was niet evident bij aanvang van dit initiatief. Heel wat opleiding, training en coaching zorgde ervoor dat deze medewerkers hun deskundigheid ten voordele inzetten van deze nieuwe cliënten en onze organisatie. In het begin hebben we moeten zoeken naar aanpak die paste binnen de eigen levensopvattingen en opvoedingsopvattingen van deze cliënten. Er werd bijvoorbeeld gewerkt in duo; man/vrouw, veranderende settings, netwerk (hulpbronnen, sleutelfiguren) Wij vulden elkaar aan, soms deden we gesprekken samen, soms deden we interventies samen, maar soms ook individueel. In het eerste jaar hebben we ambulant gewerkt met Marokkaanse gezinnen, de vraag naar een semi-residentieel aanbod  vanuit deze doelgroep was heel groot.

Een jaar later kregen we ook groen licht voor het dagcentrum, ook exclusief voor Marokkanen. Dat waren twee werkvormen die categoraal waren georganiseerd. We hadden in ons achterhoofd het idee dat we dit experiment wilden gebruiken om uit te leren wat inhoudelijke thema’s, insteken en randvoorwaarden kunnen zijn die noodzakelijk en inzetbaar zijn en tegelijkertijd ook overdraagbaar zijn naar andere geledingen van De Touter. We wilden interculturaliseren vanuit de binnenkant van de organisatie, met een afdeling die ingebed is in de organisatie, maar die verwant is met alle afdelingen en waarbij je ook een makkelijke transfert krijgt, een wisselwerking van informatie. Dus daar hebben we heel bewust voor gekozen. Daarnaast hadden we ook in ons achterhoofd dat we niet voor elke gemeenschap in de toekomst een categorale methodiek kunnen opzetten, hoewel die vraag er ook was. We kregen die vraag van de Turkse gemeenschap, vele jaren later ook van de joodse gemeenschap. Er was weinig voor te vinden bij de verwijzers, omwille van de weinigen die ze bereikten.

Maar in tegenstaande hebben we wel de ervaringen vanuit Taimoem meegenomen ‘van mensen met migratie-achtergrond’ naar andere gezinnen van een ander etnisch – cultureel achtergrond. Je hebt bijvoorbeeld ook van Zuid-Amerika migranten die katholiek zijn, maar je hebt dan ook veel moslims en dat is een verschil. Voor een katholieke migrant gaat het iets gemakkelijker zijn om zich vertrouwd te voelen met het christendom hier en het gros van de Vlamingen. Voor een moslim was er een grotere religieuze en culturele kloof met de West-Europeanen. Voor moslims is religie de basis voor alle andere aspecten van het leven, die is onlosmakelijk verbonden met elkaar. Ik ben Marokkaan, ik ben Berber, ik ben vader, maar ik ben ook moslim. Wat betekent dat dan in de praktijk? Soms zijn culturele rituelen en gebruiken verweven met religieuze principes en het ene wordt vaak gebruikt ter versterking van het andere. Daar hebben we ook uit geleerd dat die kennis en dat inzicht ook kon opgaan voor Afghaanse gezinnen, die hebben ook een migratiegeschiedenis. Mensen krijgen te maken met een verlies, maar hoe is dat verlies tot stand gekomen? Is dat door oorlog, door vrijwillige migratie? Heel veel van die migrantengezinnen hebben ook heel vaak islam als geloof. Elke gemeenschap of elk lid van die gemeenschap interpreteert islam op een heel andere manier. Het is ook een heel breed spectrum van heel gematigd tot en met radicaal.

In 2007 hebben we een heel cruciale beslissing genomen. We hebben beslist om onze categorale thuisbegeleidingsdienst te laten opgaan in het geheel van de thuisbegeleidingsdiensten waarbij zowel inhoud als personeel opgenomen werden in een groter geheel met diverse mogelijke inzichten. Er waren dan twee grote reflectiekamers en zo konden we garanderen dat de kennis werd gedeeld en tegelijkertijd dat we een heel specifieke match konden maken tussen gezinnen en begeleiders.

Voor dagcentrum Taimoem hebben we besloten dat het zou blijven bestaan naast de drie andere dagcentra. We zouden evolueren van categoraal naar categoriaal. Vroeger hadden we alleen maar Marokkaanse kinderen in de groep, na 2007 zijn daar onder andere Pakistaanse kinderen, Turkse kinderen en kinderen van Vlaamse bekeerde ouders bijgekomen. We merken vandaag dat dat een heel mooi verhaal is. In 2010 hebben we zelfs vanuit het Agentschap voor Jongerenwelzijn een diversiteitsprijs gekregen, met de boodschap onze know-how en inzichten zo veel mogelijk te gaan verspreiden in Vlaanderen.

Wat ook effectief gebeurt, medewerkers van de Touter worden vaak uitgenodigd of gevraagd door diverse organisaties omwille van onze interculturele deskundigheid en het werken met deze specifieke doelgroepen.

Jullie werken met een heel diverse groep, hoe gaan jullie daarmee om?

Wij zijn geïnteresseerd in de migratiegeschiedenis van de mensen en gaan naar hun verhaal luisteren. Dit verschaft ons  veel informatie over de mogelijkheden en beperkingen van mensen. Op zich is dat een heel pakkend verhaal. Ik kan 40 jaar later nog altijd naar het verhaal van mijn vader luisteren, hoe hij de oversteek heeft gemaakt, hoe hij in Corsica is beland, hoe hij aan de grens tussen Spanje en Frankrijk dagen in het bos heeft verbleven en geen eten had en via ongekend terrein en vreemde mensen in Brussel terecht is gekomen. Dat geeft mij ook heel veel inzicht in wat de kwetsuren zijn, welke bagage mensen hebben qua stressfactoren en welke kracht mensen hebben. Op die manier kunnen wij ons aanbod daar veel beter op afstemmen en gaan wij geen dingen verwachten van mensen die ze niet kunnen inlossen.

Maar tegelijkertijd mogen we de mensen ook niet onderschatten. Het zijn ook ouders met capaciteiten en mogelijkheden, dus laten we ze niet betuttelen of paternaliseren. Bij het opstellen van ons genogram houden we hier ook rekening mee. Dit geeft  veel kijk in welke sociale netwerken mensen gevat worden, hoe mensen de cultuurschok hebben verteerd. Zijn zij zich uit angst gaan isoleren? Of zijn ze gaan assimileren? Welke gevolgen heeft dat dan voor hen? Zijn ze daarin voldoende gewaardeerd, erkend? Hoe geven ze dat door aan de volgende generatie, met wie ze vandaag problemen ervaren? Hoe gaan kinderen in die gezinnen om met dualiteit? Dat zijn allemaal zaken, informatie die wij nodig hebben om het voor die mensen en onze begeleiders iets comfortabeler te maken. Van het moment dat we hun situatie kunnen begrijpen, kunnen we ook een goeie match maken. We geven erkenning aan het verlies van mensen en dat wordt gewaardeerd.

De mama is niet zomaar mama, maar een mama die een dubbele migratie gekend heeft. Ze is uitgehuwelijkt geweest, is van Marokko of Afghanistan naar hier gekomen, heeft een nieuw leven opgebouwd en zes, zeven, acht kinderen het leven geschonken en haar best gedaan om ze op te voeden. Doet dat maar eens. Dat is toch heel mooi om die waardering te geven aan de mensen.

En daarnet heb ik uitgelegd dat religie onlosmakelijk verbonden is met het leven. Wij leven in een seculiere staat. Voor ons is het evident dat alle symbolen van geloof er eigenlijk niet toe doen. Voor de persoon in kwestie wel, maar in het openbaar is het een seculiere staat, scheiding van kerk en staat. Voor moslims bestaat dat niet. Alles is godsdienst, alles is cultuur. Zij gaan daar heel erg in op. Hoe gaan wij dat harmoniseren met de maatschappij en de maatschappelijke verwachtingen hier? Het kan zijn dat een ouder tegen mij zegt: “Mijn dochter is 16. Ze heeft een huwbare leeftijd bereikt. Ik heb een partner voor haar uitgezocht en ze gaat trouwen.” Dat meisje gaat protesteren: “Ik ben 16, ik wil nog studeren. Ik wil verliefd worden voor ik mij aan iemand bind.” Dus er is ook een generatiekloof. Er zijn intergenerationele conflicten. Dan is het heel goed om te weten wat cultuur is, wat culturele tradities zijn die mensen van zodra ze in een andere of veranderende samenleving komen, kunnen loslaten en alternatieven voor in de plaats zoeken.

Als je kijkt naar hoe de islam tegenover huwelijken staat en je daarin wat verdiept, dan kan je veel beter die ouder confronteren vanuit de godsdienst, vanuit de cultuur, maar ook vanuit de wetgever hier. Wij streven in het Westen heel erg naar het verzelfstandigen van het individu. De migratiestromen die we vandaag kennen, die komen uit agrarische gebieden. Daar wordt heel erg ingezet op het ‘collectief denken’. Daarin proberen we wel ouders inzichten bij te brengen, proberen we de problematieken te verklaren en proberen we onze vermoedens en hypotheses daaraan te toetsen. We houden daarbij rekening met de verschillen loyaliteiten, de zichtbare en de onzichtbare. Soms willen we goed doen voor het kind, maar dat is misschien niet wat het kind vraagt. Het kind vraagt in dit geval om bij haar ouders te bereiken dat ze begrip hebben voor haar situatie. Zij vraagt niet om geplaatst te worden in een instelling, enkel omdat wij ervan uitgaan dat de ouders dat nooit kunnen bieden. Dat is de manier waarop wij proberen om migratie en godsdienst te integreren in onze zienswijze, in onze denkwijze en in onze acties. Ook de verwijzers proberen we mee te nemen in dit hele verhaal, de netwerken eigenlijk. Het vertrouwen dat wij krijgen van de mensen proberen we te transfereren naar al die andere instanties.

We zien ook heel wat kinderen met leerstoornissen of ADHD bijvoorbeeld. Daarbij kunnen we de piste bewandelen van de godsdienst, van de cultuur, van de alternatieve genezingswijze en dat is goed. Maar er zijn ook andere alternatieven. Hoe kunnen we die met elkaar rijmen? Dus als wij aan de ouders laten weten dat we heel nauw samenwerken met een bepaalde dienst, dat zij hun kind gaan opnemen of meenemen in dagbegeleiding, dan gaan we samenzitten en kijken welke school het beste aangepast is. Dat is heel veel informatie die wij inbrengen. Maar we krijgen ook heel veel informatie terug over hoe mensen daar naar kijken. Zo zie je verschillende verklaringsmodellen. Vroeger was het zo dat ze hun verklaringsmodel hebben, waar niet over gecommuniceerd wordt uit angst dat dat gediskwalificeerd zou worden; wij hebben dan onze verklaringsmodellen, wetenschappelijk, pedagogisch, freudiaans georiënteerd. Dat botst heel erg. Wij proberen daar een bemiddelende, neutrale rol in te spelen en te kijken waar mogelijkheden en beperkingen zijn. Zo kunnen we daar heel snel op inspelen.

De contextbegeleiding kan heel individueel gebeuren, dat is bijna 1 op 1.

Ja, dat is gezinsgericht wel, zij verplaatsen zich echt tot het gezin. Wij hebben een hele brede kijk op contextbegeleiding. Dat is zeer contextueel, systemisch georiënteerd. Wij nemen het kind dat aangemeld wordt, zetten dat in zijn of haar familie-opstelling en kijken met wie dat kind allemaal te maken heeft. We kijken naar hoe ze elkaar beïnvloeden, welke hulpbronnen er zijn, welke mogelijkheden er zijn in dat gezin. Het hele gezin wordt betrokken op die individuele vraag van dat kind of die ouder.

We bekijken het sociogram ook met mensen die zich buiten het gezin bevinden maar waar we eventueel beroep op kunnen doen. Ik heb vaak de steun van familieleden buiten België moeten inroepen, bijvoorbeeld om een vader in een ontwenningskliniek te krijgen om te kunnen ontwennen van alcohol en drugs. Die man had broers in Nederland, was 50 jaar oud en weigerde zich te laten opnemen in de psychiatrie omdat hij daar heel negatief tegenover stond. Hij dacht ook dat zijn familie dat ging afkeuren. Dan heb ik gevraagd of ik zijn familie mocht uitnodigen, of eens mocht bellen. Die broers zijn gekomen, we hebben gepraat. In Nederland stonden deze broers anders in het leven, waren goed geïntegreerd in de Nederlands samenleving en zij waren dan ook vertrouwd met de psychiatrie en met hoe wij hier in het Westen omgaan met drugsverslaving. Zij vonden dat meer dan normaal en zij hebben dan ook het mandaat gegeven. Zo is die man kunnen opgenomen worden. Op die manier werkt de thuisbegeleiding.

Maar vandaag zijn we ook heel gespecialiseerd. Er zijn drie modules die vanuit Terra – thuisbegeleiding worden aangeboden: PHO (positieve heroriëntatie) , FTT (specifieke therapeutische module, die op korte termijn soelaas kan brengen in vastgelopen relaties) en de Breedsporige begeleiding, de reguliere thuisbegeleiding. We werken met een methodologische invalshoek en zeer divers. Daar kan dus gedifferentieerd worden, zowel in tijd als in aanbod. Het is echt wel ambulant, maar cliënten zijn altijd welkom op de dienst, indien de werkmethode het zou vereisen.  De Dagcentra en Tangram bieden ook contextbegeleiding vanuit de reguliere invulling van contextbegeleiding. Dit kan hoog of laag intensief zijn, naargelang het geïndiceerde.

Maar in het dagcentrum zit je met die diverse groep samen. Hoe kan daarin gedifferentieerd worden?

We focussen op twee aspecten: de groep en de groepsdynamiek waar je kinderen hebt met gedragsmoeilijkheden of met individuele ontwikkelingsproblematieken. Die groep bestaat uit  meisjes en jongens tussen zes en twaalf die we bij elkaar brengen.

Wat hebben zij nog gemeen naast het feit dat ze in een problematische opvoedingssituatie zitten?

Ze hebben ook een cultuurverwantschap en heel vaak gaat het om moslimkinderen. Zij zijn Afghaans, Pakistaans en Marokkaans, in de groep wordt het Nederlands als gesprekstaal gehanteerd.

Wij proberen in te spelen op de actualiteit die de kinderen binnenbrengen, die via de (sociale) media komt. We laten de kinderen daar thematisch mee aan de slag gaan. Daarnaast maken we voor elk kind een individueel actieplan op, op basis van zijn/haar eigen noden, van zijn/haar verwachtingen, op basis van wat de ouders signaleren, van de verwijzers.

De contextbegeleider die het dossier beheert, gaat kijken naar doelstelling op korte en lange termijn voor de ouders, naar de context en doelstellingen voor het kind in kwestie. Heeft het kind nood aan psychologische of psychiatrische hulpverlening, dan zullen we dat organiseren. Heeft het nood aan zinvolle vrijetijdsbesteding, dat kan, dan zullen we dat faciliteren. Is er geen geld om dat te betalen, dan zullen we andere jeugdwerkingen (laagdrempelige initiatieven, die lokaal werken) proberen in te schakelen. Op die manier proberen we zeer gedifferentieerd te werken.

We hebben verschillende pijlers: de groepsbegeleiding, de individuele begeleiding, de contextbegeleiding, de ouderbegeleiding en netwerkbegeleiding; bv met de ouderwerking trachten we de ouders samen te brengen  op geregelde tijdstippen thematisch of ontspannend bij elkaar en dan hebben we ook met hen interactie – netwerkbegeleiding. Die begeleiding is heel belangrijk, omdat we met het netwerk van het kind in kwestie moeten kunnen samenwerken. Dat zijn vaak scholen, CLB, CGG (geestelijke gezondheidszorg), organisaties die een aanbod vrijetijdsbesteding voorzien etc. We proberen de ouders daar ook mee vertrouwd te maken, omwille van hun kwetsbare situatie. We weten ook dat het OCMW in staat is om bijvoorbeeld een gezinsreis mee te bekostigen en dan gaan we dat ook mee organiseren zodat de kinderen mee op kamp kunnen. 

 

Bekijk ook het Kif Kif Dossier 'Superdiversiteit in de zorgsector'