Voorbeelden van propaganda in onze media

Het woord ‘propaganda’ wordt over het algemeen voorbehouden voor de berichtgeving in totalitaire regimes waar de mediakanalen in handen zijn van de machtshebbers. Maar ook in de ‘vrije’ media van democratische landen kan je verschillende voorbeelden van propaganda aantreffen.
Voorbeelden van propaganda in onze media

De gruwelen van 'de vijand' worden uitvergroot en de eigen gewelddaden worden onder de mat geveegd.

 

Het woord ‘propaganda’ wordt over het algemeen voorbehouden voor de berichtgeving in totalitaire regimes waar de mediakanalen in handen zijn van de machtshebbers. Allerhande despotische bewindvoerders gebruiken media immers om de realiteit te verdraaien, zichzelf te bewieroken, hun wandaden te verhullen en alle kwaad op hun vijanden te projecteren. Men is er zich echter zelden van bewust dat gelijkaardige processen zich ook voltrekken in de ‘vrije’ media van democratische landen.

De onderliggende dynamieken en ‘filters’ die de neutraliteit van onze media in het gedrang brengen en die (veelal onbewust) van onze media soms propagandakanalen maken, werden toegelicht in een vorig artikel van onze reeks rond het samenspel van macht, conflict en beeldvorming. In diezelfde reeks werd eveneens verduidelijkt hoe dergelijke filters voor een onderscheid zorgt tussen ‘waardevolle’ en ‘waardeloze’ slachtoffers. Hieronder volgen drie voorbeelden van de wijze waarop deze patronen in onze eigen media aan het werk zijn – één historisch voorbeeld rond Cambodja en Oost Timor en twee recente voorbeelden rond Libië en Syrië.

Pol Pot en Oost-Timor

De beruchte dwingelandij van Pol Pot en de Rode Khmer ontstonden niet in een socio-politiek vacuüm. Eén van de factoren die sterk bijdroegen tot de groei van de Rode Khmer waren de Amerikaanse bombardementen die in het begin van de jaren zeventig werden uitgevoerd op Cambodjaans grondgebied. Men wilde op die manier bevoorradingsroutes van de Vietnamese opstandelingen verstoren. Historici schatten het aantal slachtoffers van die bombardementen op zo’n half miljoen. Woede en frustratie dreef de rurale bevolking recht in de handen van de Rode Khmer, die beloofde om het imperialistische geweld tegen te gaan. Toen Pol Pot aan de macht kwam, werd over dit alles maar weinig bericht in de mainstreammedia.[1]

Naarmate de Rode Khmer meer invloed kreeg, werd de groepering afgeschilderd als de totaal onbegrijpelijke verpersoonlijking van het kwaad. Beelden van velden vol schedels die men omschreef als ‘the Killing Fields’ werden al snel het visuele bewijs van de waanzin van het communistische regime onder Pol Pot. De dood van zo’n twee miljoen Cambodjanen was dan ook een absolute gruwel.

Maar op datzelfde moment vond niet zo ver daarvandaan een vergelijkbare genocide plaats. In 1975 werd Oost-Timor immers bezet door het Indonesische leger. Tegen 1978 lieten reeds zo’n 200.000 mensen het leven. Procentueel werd een groter deel van de totale Oost-Timorese bevolking vermoord dan het deel van de totale Cambodjaanse bevolking dat door de Rode Khmer werd vermoord. Relatief gesproken was deze genocide dus ‘groter’ dan de Cambodjaanse genocide. De media-aandacht voor dit gebeuren ging niettemin een tegenovergestelde richting uit, zo bleek uit grondige analyses van Edward Herman en Noam Chomsky.[2]

Een analyse van de berichtgeving in de New York Times, toch één van de meest vooraanstaande kranten in de wereld, laat duidelijk zien hoe groot de discrepantie is. Wanneer je alle artikelen, columns, opiniestukken en interviews uit de New York Times over beide conflicten naast elkaar legt, merk je immers dat er over de genocide in Cambodja 16 keer meer werd bericht. Meer nog, toen de Oost-Timorese genocide in 1978 haar hoogtepunt bereikte, verscheen er geen enkel artikel over.

De politieke ondergrond van deze discrepantie is niet ver te zoeken: de gruwel van Pol Pot paste in het bredere kader van de Koude Oorlog, terwijl de Indonesische overheid wapens kocht van de VS, Canada en Europese landen. Het overkoepelende beeld dat het ‘goed’ en ‘kwaad’ bepaalde van de toenmalige geopolitiek was de tweestrijd tussen het ‘gesloten communistische blok’ en ‘het vrije kapitalistische Westen’. Slachtoffers die dit beeld konden voeden, kregen extra aandacht, slachtoffers die dat beeld konden verwarren, werden genegeerd.

Een extra bittere nasmaak van dit alles is het lot dat Pol Pot beschoren was. Er werd immers geen klopjacht op deze oorlogsmisdadiger georganiseerd, hij werd voor geen enkel tribunaal gedaagd en stierf uiteindelijk een natuurlijke dood in 1998. Het bewind van de Rode Khmer werd immers een halt toegeroepen door troepen uit Vietnam. Pol Pot vluchtte naar Thailand. Hij bleef er de leider van wat ‘De Coalitie van de Democratische regering van Kampuchea’ ging heten. En dit ‘Democratisch Kampuchea’ werd jarenlang de officiële Cambodjaanse vertegenwoordiging in de VN.[3] Het was namelijk zo dat de westerse grootmachten nog sterker gekant waren tegen het Vietnamese leger dan tegen de troepen van Pol Pot, aangezien de Rode Khmer/Democratisch Kampuchea gesteund werd door China terwijl de Vietnamese troepen ervan verdacht werden samen te werken met de Sovjet-Unie. Pol Pot en zijn Democratisch Kampuchea werden daarom blijvend gesteund door zowel de
VS als Groot-Brittannië. Men voorzag hem en zijn troepen van levensmiddelen, geld, wapens en militaire training.[4] Maar dit alles bleef op een verbazingwekkende manier achterwege in de mainstreammedia.[5]

Libië en Daesh

Het heeft uiteraard geen enkele zin om te denken dat enkel Amerikaanse media zich laten vangen aan dit soort beeldvormingspatronen. Soortgelijke voorbeelden zijn even gemakkelijk te vinden in de Belgische media.

Zo kunnen we als eerste meer recente voorbeeld verwijzen naar de berichtgeving over Libië. Wanneer de huidige situatie in dat land nog in de media komt, wordt deze zelden in het kader van andere conflicten geplaatst en blijft de invloed van Europese inmenging buiten beeld. Dit werd duidelijk in de verschrikte nieuwsberichten uit februari 2015 over het feit dat Daesh plotsklaps ook in Libië aanwezig was en er meteen 21 koptische christenen vermoordde. Artikelen die daarover berichtten, maakten over het algemeen op geen enkele wijze duidelijk hoezeer Daesh er enkel voet aan wal kreeg vanwege de chaos die het gevolg was van een eerdere – en schromelijk gefaalde – ‘humanitaire interventie’ in 2011. Onder de coördinatie van de NAVO waren nochtans verschillende Europese landen betrokken bij die militaire operatie – waaronder ook België.

Dat de kortere nieuwsberichten – die vaak louter een beschrijving gaven van de gruweldaad of een inleiding vormden op een bijbehorende filmpje – geen enkele duiding gaven bij de Libische context, valt wegens hun louter descriptieve functie te begrijpen. Maar ook uitgebreidere analyse-artikelen in de geschreven kwaliteitspers, die expliciet verdere duiding wilden bieden bij deze onverwachte aanwezigheid van Daesh in Libië, refereerden zelden aan de NAVO-interventie of de desintegratie van het land die daaruit voortvloeide. Twee artikelen op de site van De Standaard, waarvan één expliciet het woord ‘analyse’ in de titel draagt, maken er geen enkele melding van.[6] In de drie duidingsartikelen op de site van De Morgen wordt er slechts één keer kort naar verwezen.[7] En ook slechts één van de twee artikelen op de site van Knack maakt er zijdelings melding van.[8] In het tweede artikel wordt kortweg vermeld: ‘In Libië woedt al maanden een bloedige burgeroorlog, twee regeringen in Tripoli en Tobroek maken aanspraak op de macht.’[9]

Zo doet men het uitschijnen alsof Daesh en andere soortgelijke extremistische militanten op zichzelf staande fenomenen zijn. Ze worden voorgesteld als groeperingen die zich als een kwalijke kanker verspreiden, los van eender welke bredere geopolitieke context – en zeker los van een context waarin we zelf sterk betrokken zijn.

Destructie van erfgoed in Syrië en Irak

Een tweede recente voorbeeld. Begin 2015 bereikten ons berichten over de wijze waarop aanhangers van Daesh allerhande oude historische beelden verwoestten, artefacten in musea aan diggelen sloegen en historische gebouwen in puin achter lieten. Wie bijvoorbeeld in de zoekfunctie van de website van De Standaard ‘Palmyra’ intikt, krijgt meteen meer dan 15 artikelen waarin breedvoerig wordt bericht over de wijze waarop Daesh in die historische stad oude tempels, kloosters, graftorens en triomfbogen verwoestte. Zoiets past natuurlijk sterk in het oude beeld van de moslimstrijder die, met een kromzwaard in de hand, alles wat in zijn ogen ketters is kort en klein wil slaan. Samen met alle andere berichtgeving over deze feiten, maakten deze artikelen de publieke afschuw nog groter dan die al was en deden ze mensen besluiten dat het hier werkelijk om een groepering ging die de waanzin nabij was.

Wat iets minder in dat plaatje paste, was het feit dat heel wat erfgoedstukken niet werkelijk verwoest werden, maar vooral veel geld in het laatje brachten door ze op de zwarte markt te verkopen. Daar kon je heel sporadisch nog een artikel over vinden.[10]

Waar men echter helemaal niet naar verwees, waren de vergelijkbare verwoestingen van Iraaks erfgoed in de nasleep van de invasie van het Amerikaanse en Britse leger. Ook toen die plaatsvonden, werd daar zo goed als niet over bericht. Nochtans zouden enkele sensationele artikelen zeker op hun plaats geweest zijn want jarenlang werden allerhande paleizen, monumenten en moskeeën geplunderd en verwoest. De bezettingstroepen keken toe en lieten begaan, hoewel de internationale rechtsspraak van de Geneefse Conventies, die ook door de VS en het Verenigd Koninkrijk ondertekend werden, staten nochtans verplichten om het culturele erfgoed na conflictsituaties zo goed mogelijk te beschermen.[11] Archeologische sites werden onbewaakt achtergelaten, vele duizenden belangrijke historische kunstvoorwerpen ‘verdwenen’ spoorloos, het Nationaal Museum van Irak verloor tachtig procent van zijn duizenden stukken en eeuwenoude kopieën van de Koran werden weggehaald uit het ministerie voor Religieuze Zaken. De Nationale Bibliotheek – die elk boek en elke doctoraatsthesis bevatte die ooit in Irak werd gepubliceerd – werd zelfs opzettelijk vernield.[12]

Dat men zich van dit alles terdege bewust was, blijkt uit het feit dat in april 2003 drie leden van het White House Cultural Property Advisory Committee ontslag namen. De voorzitter van dit adviesorgaan, dat instond voor de bescherming van het Iraaks cultureel erfgoed, tekende sterk protest aan tegen de Amerikaanse nalatigheid.[13]

Minstens zeven historische locaties werden omgevormd tot basissen of militaire kampen. Onder andere de stad Ur, die in mythologische zin als de geboortestad van Abraham wordt gezien, kreeg het volgens de Libanese archeologe Joanne Farchakh hard te verduren. “De muren kraken onder het gewicht van militaire voertuigen”, zei ze. “Het is alsof je een archeologische site in een permanente aardbeving plaatst.”[14] De millennia oude stad Babylon was eenzelfde lot beschoren. Niet alleen door de militaire basis die er werd opgetrokken, maar ook doordat het Iraakse ministerie voor Olie – dat sterk gedirigeerd werd door buitenlandse belangengroepen – in 2012 besloot om een 1500 meter lange tunnel onder de archeologische site van de stad te graven.[15]

Maar net zoals het destijds niet opportuun was om de uitroeiingen in Oost-Timor in beeld te brengen, was het ook in dit geval blijkbaar niet zo opportuun om te berichten over dergelijke groteske destructie. De huidige geopolitiek wordt vandaag immers bepaald door een tweedeling tussen ‘het tolerante Westen’ en ‘de agressieve islam’. Geweldsdaden die dit beeld konden voeden, krijgen extra aandacht, geweldsdaden die dat beeld kunnen verwarren, worden genegeerd. In dat verband nog een laatste interessante feit: eind maart 2016 werd Palmyra terug veroverd door het Russische en Syrische leger. De destructie bleek veel minder groot dan de eerdere berichtgeving deed uitschijnen. Volgens het Syrische hoofd van Antiquiteiten stond zo’n 80% van het Unesco Werelderfgoed nog steeds overeind.[16]

Conclusie

Het ene geweld legitimeert uiteraard het andere niet. Wanneer dergelijke voorbeelden van Amerikaanse of Europese agressie besproken worden, is het bijgevolg helemaal niet de bedoeling om geweld uit andere hoeken te vergoelijken. Integendeel. De voorbeelden proberen net te verduidelijken hoe problematisch alle vormen van agressie, terreur en geweld zijn, uit welke hoek ze ook komen. Maar voor wie in die optiek gelijkaardige gruwels ook werkelijk even problematisch vindt, maken deze voorbeelden ook duidelijk dat ze in onze media niet op een gelijke manier behandeld worden. De gruwelen van 'de vijand' worden uitvergroot en de eigen gewelddaden worden onder de mat geveegd. Of, om een zin uit de inleiding van dit stuk te parafraseren: de realiteit wordt verdraaid, we bewieroken onszelf, onze wandaden worden verhuld en alle kwaad wordt op onze vijanden geprojecteerd. Indien we dat propaganda noemen in maatschappijen die geleid worden door despotische regimes, dan moeten we het ook propaganda noemen in onze eigen media.

 

**                                                                                                             

Deze tekst is een verwerking van enkele passages uit Fast Food Fatwa’s: over islam, moderniteit en geweld en kadert in het dossier Op stap met Chomsky: het samenspel van macht, conflict & beeldvorming.

 

Een fragment uit de documentaire Manufactering Consent waarin de mediaberichtgeving rond Cambodja en Oost-Timor wat verder wordt geanalyseerd.

 

 



[2]Zie: Herman & Chomsky, Manufacturing Consent, 1980.

[4]Zie: Pilger, How Thatcher helped Pol Pot, 2014.

[5]Zie: Herman & Chomsky, Manufacturing Consent, 1980.

[11] Fisk, It is the death of history, 2011.; Adriaensens, Irak: georganiseerde moord op de geschiedenis van de mensheid, 2015.

[12] Zie: Klein, The Shock Doctrine, 2007; Adriaensens, Irak: georganiseerde moord op de geschiedenis van de mensheid, 2015.

[14] Geciteerd in Fisk, It is the death of history, 2011.

[15] Zie o.a. Stone & Farchakh Bajjaly (red.), The Destruction of Cultural Heritage in Iraq, 2008.