Extremen ontmoeten elkaar eindelijk
Op 22.10 werd bekendgemaakt dat twee Belgische gevangenissen een aparte afdeling krijgen voor geradicaliseerde gedetineerden. Minister van Justitie Koen Geens verklaart dat het de bedoeling is “de invloed van de extremistische gevangenen op de andere gevangenen te neutraliseren” en te vermijden dat “de radicalisering verder uitbreidt”. Het personeel wordt speciaal opgeleid om een maximum van 20 gevangenen correct te begeleiden en “langdurige en systematische contacten met andere gedetineerden” te vermijden. Een nieuwsfeit zoals elk ander. Ten minste tot de vraag komt of de gedetineerden gesorteerd zullen worden op basis van hun radicalisering. Want als een extreemrechtse radicaal naar dezelfde afdeling wordt gebracht als een jihadist, zou dat puur instinctief voor problemen kunnen zorgen. Dan rijst ook de vraag of ze maar één soort ‘extremisten’ verwachten in die radicalenafdeling.
De huidige opvangcrisis heeft het mooiste in sommige Europeanen naar boven gehaald. In zeer complexe omstandigheden opteren veel mensen voor vertrouwen en solidariteit tegenover mensen op de vlucht, wat in de huidige context geen vanzelfsprekende keuze is. Tegelijkertijd haalt de angst voor de gevolgen van deze situatie – zwaar gestuurd door ideologen – het ergste naar boven in veel medeburgers. Alleen al in de voorbije dagen heeft een 21-jarige man twee mensen vermoord en evenveel mensen verwond in Zweden, in een racistisch gemotiveerde aanslag; heeft een 44-jarige man vijf mensen, waaronder een toenmalige kandidaat-burgemeester van Keulen, verwond met een mes omdat hij het niet eens is met het Duitse migratiebeleid; en werden meerdere opvangcentra in brand gestoken in Zweden en Duistsland. En dan spreken we nog niet over het alomtegenwoordig haatdiscours en de niet-gewelddadige uitdrukkingen die hun oorsprong vinden in dezelfde angst.
Over xenofoob, racistisch en anti-islamitisch gemotiveerde aanslagen horen we herhaaldelijk dat het geïsoleerde gevallen zijn en dat de daders alleen gehandeld hebben. Tientallen (of honderden?) geïsoleerde gevallen ondertussen, tientallen mensen die alleen gehandeld hebben. En toch werd in ons land de terreurdreiging in asielcentra verhoogd naar niveau 2 terwijl het dreigingsniveau voor politiediensten verlaagd werd naar hetzelfde niveau. Extremen ontmoeten elkaar eindelijk: gezien het toegenomen geweld tegen vluchtelingen in onze buurlanden komt er “verhoogde waakzaamheid” rond Belgische asielcentra, terwijl men ook vindt dat er geen "concrete aanwijzingen" meer zijn voor een poging tot aanslag op politiediensten.
Het is al lang duidelijk dat de radicalisering niet eenzijdig is, maar we zijn nog altijd gewend om er eenzijdig over te spreken. Binnenlandse Zaken lijkt met de verhoging van het dreigingsniveau toch te erkennen dat terreur niet gereduceerd mag worden tot religieus geïnspireerde daden. Ondertussen lijkt Justitie, door de vrij neutrale verwoording van dit initiatief (“volgens het kabinet van de minister komen gevangenen in aanmerking die een ernstig risico vormen op het vlak van radicalisering of gedetineerden die zich engageren in een gewapende strijd vanuit ideologische motieven”), zich voor te bereiden om het begrip ‘extremist’ uit te breiden. De bovenvermelde vragen zijn in ieder geval nog geldig.
Er wordt al langer gevraagd om correct te spreken over radicalisering, om te vermijden dat één bevolkingsgroep gedemoniseerd wordt. Er werd weinig gehoor gegeven aan die noodkreten en nu het zichtbaar wordt dat we geen aandacht hebben geschonken aan één radicaliserende groep, is het te laat. Er zijn ondertussen ook slachtoffers van dat eenzijdig discours. Dit werd duidelijk gemaakt door UitDeMarge, het steunpunt voor jeugdwerk en jeugdbeleid met kinderen en jongeren in maatschappelijk kwetsbare situaties.
Het accent dat gelegd werd op radicalisering in jongerenwerking en andere beleidsdomeinen “ondergraaft de vertrouwensrelatie van kinderen en jongeren ten aanzien van deze jeugdwerkingen en stigmatiseert in de praktijk jongeren”, waarschuwen de medewerkers van UitDeMarge. We hoeven niet ver te zoeken om te merken dat jongeren met een islamitische achtergrond onze samenleving op een totaal andere manier ervaren dan anderen. Specialisten maken zich ook zorgen over blijvende gevolgen van die vijandige houding tegenover onschuldige mensen, wiens enige misdaad is te behoren tot een religieuze minderheid.
Het selectieve en demoniserende karakter van ons antiradicaliseringsbeleid zou “veeleer negatieve dan positieve effecten hebben op hun identiteitsontwikkeling” omdat jongeren “op school en in hun vrije tijd ervaren dat ze op een negatieve manier worden aangesproken op hun deelidentiteit als moslim”. Maar naast het effect op jongeren, is het ook moeilijk te meten wat het effect van het beleid is op andere mensen, te weten of het antiradicaliseringsbeleid en –discours, er niet voor gezorgd heeft dat een andere radicalisering ernstiger wordt.
Het is tijd om onze communicatie en ons beleid inzake radicalisering aan te passen. We blijven werken aan oplossingen die niet stroken met de realiteit, maar met ideologische belangen. Op die manier polariseert onze samenleving verder. Dat drijft ons uiteen, en als het ons te ver uit elkaar duwt, vallen we logischerwijze in extremen. En extremen zijn er langs alle kanten van onze samenleving, jammer genoeg.