In 2048 zal het honderd jaar geleden zijn dat de Nakba plaatsvond in de Palestijnse gebieden. Nakba, letterlijk ‘het onheil’, is de Arabische benaming die gegeven wordt aan de reeks gebeurtenissen die in 1948 een massale volksverdrijving in gang zetten die tot op vandaag nog voortduurt. De Nakba is de reden dat er inmiddels maar liefst drie volle generaties Palestijnen in verbanning zijn geboren en opgegroeid. In 2048 zal daar niet alleen een vierde generatie aan toegevoegd worden, er zal tegen dan ook hoogstwaarschijnlijk niemand meer over zijn die de Nakba persoonlijk heeft meegemaakt.
De kortverhalenbundel Palestine +100 stelt aan twaalf Palestijnse schrijvers de vraag om zich in te beelden hoe hun land er uit zou kunnen zien anno 2048. Hoe zou het gaan met een volk dat al 100 jaar niet meer ‘thuis’ is? Dat systematisch in haar ontwikkeling en vrijheden beperkt wordt en dat politiek onder constante onderdrukking staat? De twaalf schrijvers, de ene al wat beter gekend dan de andere, representeren goed de gefragmenteerde staat waarin het Palestijnse volk zich bevindt: vanuit Gaza, Haifa, de Westelijke Jordaanoever of de diaspora in het Westen gaan ze elk op hun eigen manier om met de stempel van Palestijns zijn, maar uiteindelijk gaan ze allen nog steeds gebukt onder het zware gewicht van de Nakba.
Wat wel opmerkelijk is aan Palestine +100 is dat alle kortverhalen het genre van de sciencefiction hanteren, een primeur in de Palestijnse literatuur. In haar inleiding belicht Basma Ghalayini, die de redactie van het boek op zich nam, de reden voor die keuze. De Nakba zit namelijk verweven in de hedendaagse Palestijnse literatuur. In fictie zoeken Palestijnse schrijvers naar een manier om het gebeuren een plaats te geven; niet enkel in het verleden maar ook in het heden. Het is in fictie dat de pijn en het verlies een plaats krijgen en dat er getracht wordt om bruggen te slaan naar de ‘andere kant van het verhaal’. Israëli’s worden niet noodzakelijk als de vijand neergezet. De focus ligt eerder op het trauma dat bij Palestijnen leeft, of ze nu banneling zijn in eigen land of ontheemd op vreemde grond wonen. Over de toekomst wordt nauwelijks geschreven, daar is geen ruimte voor. In een genre als dat van de sciencefiction krijg je dan plots een heel andere structuur: daar spreekt men dan wel openlijk van een ‘vijand’ die bevochten moet worden, van een ‘dystopie’ die moet worden ontvlucht. De technologische ontwikkelingen die vrij gefantaseerd kunnen worden in de sciencefiction bieden de mogelijkheid om een geheel alternatieve realiteit uiteen te zetten die in de gewone fictie geen plaats krijgt.
Zo ook in het verhaal N van de in Haifa gevestigde Majd Kayyal waar hij een alternatieve toekomst beschrijft die zich afspeelt na het bereiken van een wel erg futuristische tweestatenoplossing tussen Israël en Palestina. Kayyal zelf kwam onlangs Palestine +100 presenteren in het Brusselse literatuurhuis Passaporta, samen met Feras Abo Dabboseh van Lagrange Points Brussels, waar het boek ook te koop is sinds deze maand.
Kayyal – in 1990 geboren in Israël – maakt deel uit van een bevolkingsgroep die dan wel officieel over een Israëlisch paspoort beschikt maar etnisch en cultureel gezien nog altijd Palestijns is. Dat die etniciteit weldegelijk aan de basis ligt van dagelijkse discriminatie (of gewoon ronduit racisme) wordt erg duidelijk in Kayyals werk. Waar Israëlische journalisten vrijelijk internationaal mogen werken en reizen, wordt Kayyals doen en laten nauwlettend in het oog gehouden. Zo werd hij in 2014 na een bezoek aan Beiroet gearresteerd bij thuiskomst. De Israëlische autoriteiten verdachten hem van spionage omdat hij een ‘vijandig buurland’ had bezocht. Na enkele dagen detentie werd hij uiteindelijk vrijgelaten omdat er niet genoeg bewijs was voor deze bewering. “Mocht ik niet Arabisch zijn geweest dan had het de overheid echt niet uitgemaakt wat ik in Libanon deed,” aldus Kayyal. Iets wat zelfs zijn Israëlische collega Itai Anghel openlijk beaamt.
Toch laat dit hem niet tegenhouden om te blijven schrijven. Een sterke aanwezigheid daarin is vaak zijn geboortestad Haifa, Israëls derde grootste stad en tevens overduidelijk de inspiratie voor zijn kortverhaal N: “Het was door op te groeien in Haifa dat ik mij bewust werd van welke macht de publieke ruimte kan bezitten,” vertelt Kayyal. “Hoewel de stad graag de schijn wil ophouden dat er een mooie mix is van Joden en Arabieren, bestaat er wel degelijk segregatie. Er zijn Joodse buurten en Arabische buurten. Voor de Arabieren geldt er daarnaast ook een grotere beperktheid van beweging in de stad. Het recht om zich de publieke ruimte toe te eigenen is hen volledig ontnomen. Als kind vond ik het fantastisch om op de Sabbat, wanneer alles stil valt, rond te rennen door de verlaten straten en pleinen. Dat was de enige dag in de week dat ik dat kon, dan was de stad eventjes ‘van mij’. Opgroeien in Haifa was mijn eerste ervaring met hoe een stad in elkaar kan zitten en dat heeft me ook gevormd als persoon.”
Kayyal mag de stad dan liefdevol zijn thuis noemen, hij benadrukt wel dat zijn familie er eigenlijk niet van afkomstig is: “In 1948 woonden er zo’n 65.000 Palestijnen in Haifa. Tijdens de Nakba zijn de meeste van hen weggevlucht naar de Westelijke Jordaanoever of Libanon. Het handjevol dat overbleef werd uit hun huizen gezet en in andere buurten geplaatst. Zelfs zij zijn dus verdrevenen, vreemdelingen in eigen stad. De rest van de huidige Palestijnse bevolking, waaronder mijn familie, heeft later haar toevlucht gezocht in de stad toen ook zij verdreven werden uit hun gebieden. Door die volksverhuizingen zijn eigenlijk alle Palestijnen, zowel die binnen als buiten Palestina, ontheemd. ”
Dat die verdrijving van Palestijnen nog altijd zwaar doorweegt kan men ook vooral afleiden uit de Palestijnse literatuur. “Die is zo geobsedeerd met het documenteren van de verhalen van de ‘eerste generatie’, zij die de Nakba zelf hebben beleefd, wat erg begrijpelijk is maar bij mij knaagde dat toch,” aldus Kayyal. “Zo realiseerde ik me bijvoorbeeld dat ik niet langer enkel wilde luisteren naar de getuigenis van mijn grootmoeder maar dat ik ook een gesprek met haar wilde aangaan. De eerste generatie moet meer dan enkel als ‘een bron’ gezien worden, ze verdient het ook om te horen hoe wij, de latere generaties, ons voelen bij de Nakba.”
“Wat de Nakba vooral tot gevolg heeft gehad is dat het Palestijnse volk enorm verdeeld is. Niet enkel over landgrenzen heen maar zelfs binnen hetzelfde land. Met mijn Israëlisch paspoort kan ik bijvoorbeeld naar Brussel reizen, maar voor mijn landgenoten in de Gazastrook is dat gewoonweg onmogelijk. Dat geeft een wrang gevoel. Ook de Palestijnen die in de diaspora leven (geschat op zo’n 6 miljoen, nvdr.) vormen niet noodzakelijk een homogene gemeenschap. Niet elke Palestijn wordt geconfronteerd met dezelfde obstakels op vlak van onderwijs, gezondheid en vrijheid van beweging. Er is te veel fragmentatie en daarin zit onze zwakte. In plaats van ons bezig te houden met grenzen en checkpoints zouden we ons gezamenlijk moeten richten op wat eigenlijk ons grootste probleem is, namelijk het bestaan van een racistisch regime dat onze realiteit overheerst.”
“Ik geloof eigenlijk niet in een tweestatenoplossing of eender welke ‘deal’. Daar bestaat geen balans voor. De vraag die we moeten stellen is niet: ‘wat is dan de oplossing?’ maar eerder ‘hoe bestrijd je een racistisch en repressief regime?’. Misschien is het dromerig om te willen dat dat regime valt, maar als we in onze politiek geen dromen meer hebben dan rest ons enkel de diplomatie.”
Palestine +100 is te koop in het nieuwe Lagrange Points Brussels.