“We moeten minderheden niet opleggen hoe ze moeten praten.” In gesprek met Enis Odaci

In maart 2018 deed het project ‘Nora’ nogal wat stof opwaaien in Nederland. Nora was immers een soort ‘islamitisch Loesje’ dat heel wat kritiek te verduren kreeg toen ze voor het eerst een bericht de wereld in stuurde. Volgens Enis Odaci, die het project coördineerde, kan Nora ons heel wat leren over de hedendaagse maatschappelijke debatten rond discriminatie en polarisatie.

Het fictieve personage Loesje is niet alleen in Nederland maar ook in België bekend door haar posters en flyers vol grappige, aan-het-denken-zettende, maatschappijkritische uitspraken die telkens met haar naam ondertekend worden. Dat was voor Enis Odaci het vertrekpunt voor zijn eigen ‘Nora’-project. Nora deed hetzelfde, maar dan op Facebook en Twitter: wanneer ze absurditeiten in de samenleving opmerkte, liet ze met een kwinkslag haar gevatte, maatschappijkritische opmerkingen horen. Maar Nora verschilde ook wat van Loesje. Ten eerste was Nora een tijdelijk en thematisch project: in de weken die vooraf gingen aan de Nederlandse gemeenteraadsverkiezingen kaartte ze de islamofobe uitspraken aan van politici, journalisten en opiniemakers. Ten tweede werd Nora ook visueel voorgesteld als stripfiguurtje. En ten derde was Nora een moslima. Die verschillen zorgden er al snel voor dat Nora – wat trouwens een acroniem is voor ‘Nieuwsgierig, Onderzoekend, Religieus en Assertief’ – een controversieel figuurtje werd.

Achter het project schuilde een redactieteam van verschillende experten die Nora’s uitspraken bedachten en met een deskundige uitleg onderbouwden. Maar Enis was de enige woordvoerder. Daarvoor was hij ook goed geplaatst. Hij is eindredacteur van Nieuwwij.nl en voorzitter van de stichting Humanislam. Het leek me dan ook goed om samen met hem Nora als een soort case study te analyseren voor mijn reeks dialogen rond de grenzen van vrije meningsuiting en activisme.

== Deze tekst is een bewerkte versie van een deel van het gesprek. Je kan het hierboven ook in zijn geheel als podcast beluisteren of in je podcastapp terugvinden bij de afleveringen van ‘Koffie met Kif Kif’. ==

Wat ik zelf bijzonder interessant vond aan Nora was het feit dat niet zozeer haar Loesje-achtige kritieken ophef veroorzaakten, maar wel haar allereerste tweet waarin ze aankondigde dat ze er was en dat ze het debat in het oog zou houden.

Portret Nora

Inderdaad. De eerste tweet was eigenlijk heel gewoon: “Hallo, ik ben Nora!” met wat extra uitleg over wat Nora zou doen. Maar het feit dat ze in die uitleg ook het woord ‘islamofobie’ waagde te gebruiken, zorgde voor een hele stroom… hoe zal ik het zeggen… dolle reacties. (lacht.) Een maand lang plaatsten we berichten, maar geen enkele zorgde voor dezelfde ophef. Toen we als team het project evalueerden was onze conclusie dan ook dat men vooral reageerde op Nora’s identiteit. Puur het feit dat er iemand opstaat die zegt: “Ik ga nu meepraten en ik ga één ding agenderen dat ik wil agenderen” stootte sommigen blijkbaar tegen de borst. Ze had de uiterlijke kenmerken van de beklaagde doelgroep, ze bracht haar mening assertief naar buiten én ze bleek ook nog eens deskundig in de materie die ze aankaartte. Daar leken velen het lastig mee te hebben – ook al was het een volledig fictief stripfiguurtje.

Het woord islamofobie werkt dus als een rode lap op een stier. Sommigen zouden dan ook zeggen dat je het debat met dat woord daarmee op voorhand monddood maakt. Had je het misschien beter achterwege gelaten?

Elk debat begint met een analyse. En als ‘islamofobie’ de leidende term is geworden in wetenschappelijke analyses dan moeten we die ook gebruiken. Het gaat dan niet meer om ‘mijn mening’ maar om het feit dat academici – en ik neem die mensen toch nog net iets serieuzer dan welke opiniemaker dan ook – stellen dat het een werkelijkheid is. Daarenboven is het gesprek niet te voeren als de andere partij voorwaarden stelt voor het gesprek. Je kan niet zeggen: “Ik word heel boos van dat woord, dus gebruik eerst een ander woord en dan kunnen we weer verder praten.” We moeten minderheden niet opleggen hoe ze moeten praten.

In die zin was Nora een heel exemplarisch voorbeeld van het feit dat je als geviseerde groep blijkbaar niet toegelaten wordt om zelf te bepalen waarover en op welke manier ze willen debatteren. Dat is al een eerste maatschappelijke les die we met z’n allen uit het project kunnen trekken. Wat heb je zo nog geleerd van het hele gebeuren?

Op het einde van het project kwamen we tot 12 belangrijke vaststellingen. Eén belangrijk voorbeeld daarvan is ‘homonationalisme’. We merkten dat het LHBT vraagstuk door seculiere Nederlanders als een stok gebruikt wordt om moslims mee te slaan. Ze doen dan alsof homorechten een verworvenheid zijn die door het fantastische proces van de verlichting als vanzelf ontstonden. Dat is totale onzin natuurlijk maar het wordt wel geclaimd door de ‘islamcritici’. “Wij hebben homorechten,” zeggen ze dan, “terwijl jullie – achtergebleven moslims – dat niet hebben.” Terwijl de homo’s in werkelijkheid overal discriminatie ervaren. Ik vind het verschrikkelijk dat dit soort mensenrechtenkwesties gebruikt worden om de rechten van andere minderheidsgroepen te ontnemen.

Een ander voorbeeld was de scheiding van kerk en staat. Dat lijkt wel een heilig principe binnen de liberale rechtsstaat, maar het valt op dat men het volledig verkeerd gebruikt. Men doet immers alsof de scheiding van kerk en staat betekent dat je de religieuzen achter de voordeur moet houden zodat ze zich niet gaan bemoeien met de vraagstukken in de samenleving. Maar daar gaat het niet over. Het gaat er wel over dat je de religieuzen beschermt tegen de staat – en andersom. Niettemin worden dat soort belangrijke concepten plots gebruikt om dingen te gaan eisen zoals: “Hier mag geen moskee komen omdat wij een scheiding kennen tussen kerk en staat.” 

Quote van Nora

Eén van de typische kritieken op Nora was eentje die wij bij Kif Kif ook vaak te horen krijgen: ‘Je project was niet verbindend genoeg.’

Ik moet daar hartelijk om lachen. Waarom moeten zaken verbindend zijn? De objectieve analyse van islamofobie is per definitie een schurende analyse, waarbij de mensen die roepen dat ze een verbindende toon willen hebben zelf onderdeel zijn van de analyse. Stellen dat de toon van het gesprek je niet bevalt, is eigenlijk opnieuw een poging om voorwaarden te stellen aan het gesprek. Het is een manier om de pijnlijkheid van de analyse van je af te schuiven. 

Daarenboven was er bij Nora wel degelijk een verbindend element aanwezig. Er was namelijk een tweede fase aan het project. Na de analyse van het mediadebat, gingen twee medewerkers het land in en lieten ze vragen stellen aan Nora. Her en der schreven mensen hun vraag op een groot bord, daar werd vervolgens een foto van genomen en Nora ging tot slot heel gemoedelijk in op die vraag via social media. Dat gedeelte kreeg dan weer bijna geen aandacht.

Inderdaad. Van zodra er werkelijk sprake was van dialoog en van zodra de menselijkheid van Nora naar boven kwam, bleek het plots niet meer interessant. Men wou Nora liever blijven bekijken als een enge, boze moslima die ons even komt vertellen hoe wij islamofobie moeten agenderen om dan te kunnen schreeuwen: “Wat denkt ze wel?!”

Een andere kritiek op Nora, die ik zelf best sterk vond, werd o.a. door onderzoeker Martijn De Koning geuit. Martijn was zelf lid van het redactieteam en schreef na afloop enkele blogposts waarin hij het hele Noraproject wat uitgebreider analyseerde. Hij gaf daarin aan dat Nora uiteindelijk door bijna iedereen als zeurderig werd gezien omdat ze ook de medestanders te veel viseerde.

Het was opvallend hoe snel Nora als een spreekbuis gezien werd voor een bepaalde groep. Maar daar diende Nora niet voor. En dat zorgde bij velen voor verwarring. Moslima’s met een hoofddoek dachten dat ze in hun naam zou spreken. Ook moslimmannen waren blij dat Nora voor hen zou spreken, maar vroegen zich af waarom het geen man was. En toen Nora over feminisme begon, bleek ze plots niet meer gedragen door bepaalde groepen feministische moslims die haar eerst ook een beetje als ‘hun Nora’ hadden gezien. Datzelfde viel trouwens ook op bij rechts Nederland, want ook zij wouden vooral weten wie er precies achter het stripfiguurtje zat en wie haar achterban was. Alleen, Nora had geen achterban. Nora focuste op taal. Ze analyseerde nieuwsberichten en letterlijke quotes van mensen.

Nora quote over hoofddoek

Maar is zo’n discoursanalyse niet te moeilijk voor een breed publiek? Kunnen mensen dat wel voldoende volgen als je eigenlijk gewoon islamofobie wil aankaarten?

Politiek is niets anders dan taal. Hoe de debatten worden aangevuurd is taal. Verkiezingscampagnes zijn taal. En we zien niet meer hoeveel stigmatiserende taal we ondertussen hebben verinnerlijkt. Daarom vond ik het zo belangrijk dat Nora zich op die taal richtte – ook al is dat moeilijk.

Ik ben het er natuurlijk mee eens dat we zo’n debat over onze taal moeten voeren, maar is een project als Nora de juiste format om dat te doen? Had Nora zich niet beter wat meer gefocust op de heel expliciete voorbeelden van islamofobie? 

Neen, want dan kom je altijd uit op de meest rechtse figuren.

Is dat een probleem? Ook boegbeelden als Trevor Noah en John Oliver vallen steevast Fox News aan om een punt te maken over het discours in Amerika. 

Dan zouden we hier elke keer Wilders moeten aanvallen. Maar het gaat om de subtiele vormen van islamofobie. Het echte gevaar schuilt in het feit dat we de buurvrouw al dingen horen zeggen die behoorlijk stigmatiserend zijn zonder dat ze daar nog bij stil staat. Als een politicus zegt: “Alle moslims moeten het land uit” dan kan ik daar wel wat van vinden, maar dat is duidelijk genoeg. We moeten er de subtiele uitsluitingsmechanismen uitlichten. Alleen hebben we vandaag te weinig geduld om complexere, subtiele analyses te maken. We roepen te snel: “Pak die daar aan want hij roept de meest extreme dingen!” Dat is niet meer spannend. Je moet de grote middengroep bereiken, niet de flanken aan linker- of rechterzijde. 

Maar bereik je die grote middengroep door zo’n moeilijke discussie te voeren? Soms draaien die uit op onderonsjes van intellectuelen die voor elkaar aan discoursanalyses doen. En zorgt dat er soms niet voor dat we onze energie daaraan verspelen terwijl de flagrante voorbeelden telkens weer ongestraft passeren?

Maar wat kunnen we bereiken als we er voor kiezen om ons te richten op die meest extreme rechterflank? Zij hebben al gekozen voor de meest problematische variant en de bijhorende uitsluitingsmechanismen. De interessante gesprekspartners zijn diegenen die wel nog naar tegengeluiden willen luisteren want zij kunnen nog een beetje in pro’s en contra’s denken.

Als we in dat opzicht wat loskomen van Nora als case study en naar het activistisch gebruik van social media in het algemeen kijken, moeten we ons dan niet de vraag stellen of we ze überhaupt nog wel moeten gebruiken? Kunnen we die middengroep wel bereiken via social media? Twitter en Facebook zijn nu eenmaal gemaakt om in one-liners te denken en te schrijven – en dan liefst one-liners die zo goed mogelijk verkopen of zo veel mogelijk likes opleveren. De structuur van die social media zorgt er dus voor dat we per definitie in een populistisch debat worden meegezogen. Moeten we daar niet uitstappen?

De intellectueel zou inderdaad zeggen: “social media, weg ermee!” Maar kijk eens hoe vaak iets trending wordt. Kijk bijvoorbeeld naar de rol die de veel gedeelde foto’s hebben gespeeld in de vluchtelingencrisis of het Israël-Palestina conflict en welke impact ze hebben gehad op de politieke besluitvorming. De kracht van sociale media zit er dus ook in dat we heel toegankelijk de mistoestanden eruit kunnen lichten en elke discussie die je maar wil een podium kan geven.

Maar natuurlijk, als je inhoudelijk een grondig debat wil voeren, dan is dat niet je medium. Wil je op een activistische manier onrecht aankaarten, dan misschien wel. Het hangt er van af hoe je de tool gebruikt voor de boodschap die je wil vertellen, maar als instrument is het te machtig om het links te laten liggen.

Wat je zegt is dat we manieren nodig hebben om onze informatie te kunnen delen. Maar daar hebben we toch tools genoeg voor? Van mail over telefoon tot het eeuwenoude en nog steeds meest beproefde concept: gewone gesprekken tussen gewone mensen. Is het werkelijk nodig dat we een grondstof worden van het businessmodel van Mark Zuckerberg om informatie met elkaar te kunnen delen?

Ik kan je volgen, maar dan moet je de hele media in vraag stellen. De kranten en de televisie zijn ook niet zo nuchter en neutraal. Wat Nora mij heeft geleerd is dat objectieve journalistiek totaal niet bestaat. Zo heb ik met racistische journalisten te maken gehad. Toen ik door één van hen geïnterviewd werd, Margriet Oostveen van de Volkskrant, bleef ze telkens opnieuw vragen wie er nu precies achter Nora zat. Nochtans had ik op voorhand gezegd dat ik op alle inhoudelijke vragen wou antwoorden, maar dat ik niet zou vertellen wie tot het redactieteam behoorde. Nadat ze tien keer dezelfde vraag stelde en ik tien keer weigerde, presteerde ze het om plots een verband te leggen met mijn Turkse achtergrond. Toen ik haar vroeg wat dat er toe deed, antwoordde ze: “Nou, in Turkije zijn journalisten onvrij, dus misschien kan jij als Turk ook niet zo goed omgaan met kritische journalisten.”

Toen had ik de keuze. Ofwel kon ik het gesprek op dat punt stopzetten ofwel kon ik het verder doorlopen en zien welke andere gekke dingen ze zou zeggen. En ja hoor, op het einde van het gesprek zei ze dat het misschien ook aan het feit lag dat ik moslim was. En net deze mevrouw wordt tot de linkse intellectuele tak van de journalistiek gerekend. ‘Kritische journalistiek’ is op zo’n moment een excuusterm om gewoon de eigen onderbuikgevoelens op anderen te projecteren. Ik zou het gewoon, zeker in haar geval, racistische journalistiek noemen. Dan heb ik het dus nog niet eens over de rabiate rechtse journalisten die toch al niets anders brengen dan stereotypen en framing.

Het hele ambt van journalistiek moet bijgevolg bevraagd worden. Sociale media kan enkel floreren als mensen geen vertrouwen meer hebben in mainstream media. Zodra die mainstream media wel degelijk alle kanten belichten en niet voor de honderdduizendste keer islamofobe thema’s agenderen maar ook eens écht moslims aan het woord laten, dan zou het er anders aan toe gaan. 

Uiteraard moeten we de mainstream media de schenen aan het vuur leggen. En we doen dat ook, jij vanuit Nieuwwij en wij vanuit Kif Kif. Maar zorgen social media er ook niet voor dat dergelijke noodzakelijke alternatieve media klein gehouden worden? Vaak hebben mensen het gevoel dat ze ‘activistisch zijn geweest’ wanneer ze een woedende post op Facebook hebben geschreven. Op zo’n manier hebben ze niet veel meer gedaan dan hun ongenoegens delen met een door algoritmes berekende bubbel van gelijkgestemde mensen waar ze dagelijks toch al mee in contact staan. Maar ze brulden het even uit en voelen dan geen nood meer om iets langer aan een stuk te werken en het naar alternatieve media te sturen.

Dat is inderdaad een probleem. En ik hoop ook dat de alternatieve media meer zullen floreren. Mainstream media hebben economische targets gekregen en journalisten zijn carrièremensen geworden. Ze zitten tegenwoordig op schoot bij de politici. Maar een journalist zou per definitie activistisch moeten zijn. In plaats van de macht mee vorm te geven, zouden ze de macht moeten controleren. Maar journalisten beseffen dat ze heel machtig zijn en stellen dus voorwaarden aan het gesprek. Als je niet zegt wat ze graag als antwoord willen horen, dan gaan ze jou negatief framen. Dat is een zelfde uiting van macht als wat we de politiek verwijten. Toch zeker op de thema’s van integratie, migratie en islam, want op dat punt is er gewoon geen objectieve journalistiek.  

Hoe kunnen we dat doorbreken?

Door je eigen plek te claimen. Door podcasts te maken, door een project als Nora te bedenken, door elkaars blogs te delen en elkaar niet de tent uit te vechten. Het gaat erom dat ik jouw werk versterk door een echo van je te worden en van niet te wachten met je serieus te nemen tot je om de één of andere reden door de mainstream media wordt opgepikt. Het activisme van de komende tijd, waarin het medialandschap meer versnippert geraakt, is er één waarin je elkaars cellen versterkt. Het interne gekissebis moeten we achterwege laten om elkaars geluid te versterken. Want de zaak die boven ons hangt is veel groter dan eenieders persoonlijke ego. 

 

**

Dit is slechts een gedeelte van het gesprek met Enis Odaci. Wil je weten wat hij uit het Nora-project ook nog leerde over ‘nationalistisch semi-feminisme’, hoe hij antwoord op de overige kritieken op het Nora project, waarom hij geen Nederlandse Trevor Noah zou willen zijn en hoe hij de rol ziet van social media in landen waar een despotisch bewind heerst, beluister dan de volledige podcast. Hieronder kan je die streamen of je kan het opzoeken in je podcastapp bij de afleveringen van ‘Koffie met Kif Kif’.